De schijfster

Mary kwam binnen en zei dat er weer iemand had gebeld. Ze had het nummer opgeschreven. Liep ze even mee terug? Mary was de buurvrouw, maar ook een vriendin en ze woonde met haar man Tom een paar honderd meter verderop aan het begin van het pad dat naar Frances’ huis leidde. Frances had geen telefoon en daarom werd er naar Mary en Colin gebeld als iemand haar wilde spreken. Frances zuchtte en zei dat ze er vandaag geen zin in had. Het werd haar allemaal een beetje te veel. De dag daarvoor had ze ook al een telefoontje gehad wat ze niet had aangenomen en op het kastje naast de deur lagen een paar brieven, die ze niet had geopend. Ze had aan de opdruk op de enveloppe gezien dat ze van haar uitgever waren en die brieven las ze nooit; andere brieven trouwens ook niet. Een keer per jaar was het een afrekening en verder waren het uitnodigingen voor boekpresentaties van schrijvers die bij haar uitgever zaten of folders van nieuwe boeken. Ze had Olivia Moore, haar redacteur, al een paar jaar geleden gevraagd om haar van de adressenlijst af te halen, maar dat was volgens haar onmogelijk.

‘Als we dat doen, kunnen we je niet meer bereiken.’

‘Dat is de bedoeling.’

‘We moeten je kunnen bereiken als het nodig is, Frances.’

In Frances’ ogen was het nooit nodig, tot Olivia het een paar weken terug hoognodig begon te vinden. Voorheen kwam er haast elke week een brief van de uitgever, maar sindsdien kwamen er ook brieven zonder een opdruk en zonder retouradres, maar Frances zag aan het handschrift dat ze van Olivia waren. De slimmerik, dacht ze, alsof ik daar niet achter kom. Een dag later kwam er een brief die met een ander handschrift was beschreven. De slimmerik, dacht Frances weer, ze heeft iemand anders het adres laten schrijven. 

Olivia kwam één keer per jaar op een zonnige dag op bezoek. Ze dronken   thee en aten de cake die Olivia had meegebracht. Frances vertelde over haar katten, de groente in haar tuin, de bomen rond haar huis en soms over de buren, als er tenminste iets te vertellen was, wat niet altijd het geval was. Olivia noemde haar Emily Dickinson en hield haar jaarlijkse pleidooi om haar naar de stad te lokken, maar dat haalde steeds opnieuw niets uit. Ze moest dat inmiddels toch weten, vond Frances. Ze vroeg of ze een verslaggever langs mocht laten komen, van welk blad ze wilde, maar Frances zei opnieuw nee. Olivia vervolgde haar pleidooi en het vermaakte Frances, omdat ze altijd aan het langste eind trok; hun geaccepteerde langste eind, zei ze erbij. 

‘Zoek het maar op in het contract, Olivia, lief. Het staat er echt in.’ 

Olivia wist het, maar ze bleef proberen. In het contract stond dat Frances geen publiciteitsverplichtingen had.

Frances schreef onder de naam Francesca lastige boeken voor de betere lezers en tot ieders verbazing verkochten die zo behoorlijk dat de uitgever haar niet kwijt wilde en Frances ervan kon leven. Ze schreef al heel lang, maar de laatste jaren werd ze pas uitgegeven, zodat ze in het kastje naast de deur een stapel manuscripten had liggen, waarvan Olivia er elk jaar een meekreeg. Dat was in de zomer. In het najaar verscheen het nieuwe boek en in het voorjaar kwam de afrekening, die Frances nauwelijks interesseerde zolang ze er weer een jaar van kon leven. Als Olivia in de zomer weer opdook, was de verkoop van het vorige boek blijkbaar goed genoeg geweest. Een keer per jaar wijdde Frances een gedachte aan de verkoop van haar boeken en het feit dat ze een publiek hadden gevonden en dat was als ze ver weg het geluid van een auto hoorde, naar buiten ging en wachtte tot Olivia over het lange zandpad bij haar huis was gereden, de auto uitzette en uitstapte en met haar hartelijke glimlach duidelijk maakte dat het tijd was om een nieuw manuscript te ontvangen. Frances’ manuscripten waren trouwens feilloos. Geen spelfouten, geen inconsequentie’s, geen syntaxisfouten: geen leesteken stond op de verkeerde plaats of was vergeten. Olivia beklaagde zich ieder jaar dat ze om de schijn van enig redactiewerk op te houden het manuscript een paar weken onder haar hoede hield, terwijl ze er niets anders mee deed dan het lezen en dat deed ze in twee dagen. 

De brief die een paar dagen eerder was bezorgd had een gekleurde enveloppe, was met een kinderhand beschreven en had geen postzegel om te benadrukken dat een kind hem had verstuurd. Frances trapte er niet in. De brief rook naar Olivia: ze herkende haar bloemachtige parfum. De dag ervoor had Olivia het uiterste middel ingezet; ze had naar de Bertands gebeld. Mary was langsgekomen om het te vertellen en nu was ze er weer. Frances vond het vervelend voor de Bertrands en ze zou het over een paar maanden tijdens haar  zomerbezoek tegen Olivia zeggen. 

‘Het was Olivia niet’, zei Mary. ‘Het was een man.’

‘Vast iemand anders van de uitgeverij. Ik ken die mensen niet.’ 

Ze vertelde over de brieven die Olivia heel gerafineerd had vermomd, maar ze had er niet aan gedacht om de geur te verdoezelen. Mary nam een kopje thee en bekeek de enveloppen en rook aan de laatste brief. 

‘Ze zijn in de stad vergeten dat we op het platteland wel een neus hebben’, zei ze.

‘En ze zijn vergeten dat ze mensen met rust moeten laten. Ik woon niet voor niets hier. Als ik lastig gevallen wilde worden, had ik wel een flatje naast de uitgeverij gehuurd.’

‘Olivia is een aardig mens.’ 

Mary had haar een paar jaar geleden ontmoet toen ze op Olivia’s jaarlijkse bezoekdag eieren had gebracht. Ze was teruggelopen naar huis en had een mandje eieren voor Olivia gehaald. De redactrice vroeg of het kwaad kon om de eieren te wassen voor ze ze kookte. Ze vond de vlekken en de donsveertjes die eraan kleefden niet fris. 

‘Zolang je ze niet in de wasmachine doet’, zei Mary.

‘Aardig, maar opdringerig’, zei Frances. 

Ze wees naar de brieven die op de keukentafel lagen. 

‘Ze heeft blijkbaar iets te vertellen, terwijl ze in de zomer weer op bezoek komt. Kan ze niet gewoon wachten?’

‘Misschien is het je afrekening.’

‘Vijf keer? Die komt trouwens altijd in mei.’

‘Het zal wel belangrijk zijn, in ieder geval voor Olivia. Zal ik vragen of Tom een van de brieven leest en het je vertelt als hij vindt dat je het moet weten?’

‘Doe geen moeite, Mary. Voor mij kan het met geen mogelijkheid belangrijk zijn en omdat ik schrijfster ben, kan ik allerlei dingen verzinnen die in die brieven kunnen staan en die voor Olivia belangrijk lijken. Ik hoor het wel als ze in de zomer op bezoek komt.’

Mary vroeg aan Frances wat er dan wel in de brieven kon staan en Frances gaf haar een staaltje van haar levendige voorstellingsvermogen. Als schrijfster maakte ze daar volop gebruik van, maar haar boeken waren stevig gegrond in de koude werkelijkheid. Ze moest haar voorstellingsvermogen aanboren om de meeste eenvoudige situatie’s te beschrijven, zoals een ritje in de Londense ondergrondse, een wandeling in de Toscaanse zon of het hebben van kinderen. Haar eigen leven liep niet over van ervaringen. Ze was getrouwd geweest en haar man Colin was tien jaar daarvoor gestorven. Ze was opgegroeid in een klein stadje in Sussex, had in London gestudeerd en daar samen met Colin gewoond, en na zijn overlijden was ze verhuisd naar het platteland en daar woonde ze nog steeds. Ze had geen kinderen, haar ouders waren overleden en ze had geen familie waarmee ze contact had. Twee jaar na Colins overlijden had ze een van haar vele manuscripten naar een uitgever gestuurd en sindsdien verscheen er ieder jaar een boek. Dat merkte ze niets van omdat ze geen kranten of tijdschriften las en verder gebeurde er niets in haar leven dat niet een gevolg was van de wisseling van de seizoenen, en dat was precies wat ze wilde. Door wandelingen en praatjes met buren ging ze op in het land en door te lezen en te schrijven ging ze op in haar geest. Het was een leven dat zo rijk was als ze zich kon wensen en rijker dan dat van menigeen van haar verzonnen personages, laat staan de miljoenen die samen de gekmakende menigte uitmaakten. 

‘Waarom wil je eigenlijk niet dat Tom de brieven voor je openmaakt?’ vroeg Mary.

‘Moet je dat nog vragen?’

‘Alleen omdat jij het niet verteld.’

‘Omdat ik geen idee heb wat erin staat.’ 

Mary slurpte haar theemok leeg voor ze weer iets zei. 

‘Ja, ja.’

‘Als het een brief was die ik zou willen krijgen, zou ik weten wat er in stond.’

Mary lepelde de suiker van de bodem van de mok. 

‘Dat klopt, nietwaar?’ zei Frances. ‘Dus als ik van beide beweringen het tegendeel neem, klopt het ook. Als ik niet weet wat er in de brief staat, wil ik hem niet krijgen.’ 

Ze keek Mary aan, die het niet helemaal kon volgen en zei dat ze Winnie de Poeh was, maar Mary wist wel wanneer ze meelevend moest zuchten en dat deed ze. 

‘En daarom wil ik niet dat Tom zo’n brief leest, want dat zou het zijn alsof ik hem zelf las.’

‘Dat klopt, want Tom kan zijn mond toch niet houden.’

‘Precies. En Tom kan niet weten of ik de brief uiteindelijk wel had willen krijgen of bij nader inzien toch niet. En dan is het te laat. De teerling is dan al geworpen, zoals de Romeinen zeiden.’

‘Zal ik ze voor je weggooien?’ 

Ze keken beide naar de brieven die tussen hun mokken op de keukentafel lagen. Frances pakte ze en stond op. 

‘Doe maar niet, want misschien verander ik nog van gedachten.’ 

Ze deed de brieven in een lade. 

‘Maar ik hoop niet dat Olivia ze blijft sturen; zeker niet als het slecht weer is, want dat is heel vervelend voor Trudie.’ 

Trudie bracht de post rond en moest een kilometer heen en terug over het zandpad fietsen om de brieven in Frances’ brievenbus te gooien. 

‘Ik zal haar vragen om ze bij ons af te geven.’

‘Dat is fijn voor Trudie, vooral als het slecht weer is, maar ik denk niet dat de postwet dat toestaat.’

‘Bestaat er een postwet?’

‘In de stad hebben ze overal een wet voor. Dat moet ook wel als je met zoveel mensen op een kluitje zit.’

Dat was het gesprek over de brieven. Ze gingen verder over het weer, over varkens en buren, over een sterfgeval in het dorp en een huwelijk dat op stapel stond. Toen ze bij de buitendeur stonden en kletsend samen het zandpad op slenterden, gaf Mary het briefje met het telefoonnummer. Frances keek ernaar. ‘Is dat een één of een zeven.’

‘Zeven.’

‘Nou, bedankt, dan…’

‘En jij bedankt voor de thee.’ 

Ze vonden het beiden lastig om een gezellig gesprek af te ronden. 

‘Tom vraagt zich af waar ik blijf.’

‘En ik moet mijn katten voeren.’ 

Binnen deed ze het briefje in de la waarin de brieven lagen. Mary had niet in de gaten dat ze het briefje evengoed kon houden, want als Frances al wilde bellen, kon dat alleen bij haar.

Drie dagen later liep Frances aan het einde van een wandeling bij de Betrands binnen voor een kopje thee. Zoals gebruikelijk namen de Bertrands de tijd voor hun thee en ze hadden het over het weer, over koeien en buren, over de begrafenis de vorige dag, waarbij Frances in het kerkje naast de Bertrands had gezeten en over de voorbereidingen voor het huwelijk. Tom vroeg hoe het zat met die postwet en of die ook op het platteland gold. Na Frances halfverzonnen uitleg vroeg hij zich af of Trudie wel op de hoogte was van het bestaan van die wet. 

‘Vroeger bracht haar vader de post rond. Misschien wist die het en heeft die het haar verteld.’

‘Zou je er een soort examen voor moeten afleggen?’ vroeg Mary.

Omdat Frances schrijfster was en daardoor met een ledemaat reikte naar de machtige buitenwereld, vonden de mensen in het dorp dat ze alles wist dat niet door hen werd geweten, dus niet over vee en buren ging. Frances vervulde haar rol met verve.

‘Je moet ervoor kunnen lezen. Vanwege de adressen. Dan kun je meteen de postwet lezen als er eens op een dag weinig post is.’

‘Wie brengt eigenlijk brieven aan blinden rond? Trudie kent vast geen braille.’

‘Hier zijn geen blinden’, zei Tom.

Ze gingen nog even door over onmogelijke problemen die zich zouden kunnen voordoen bij het bezorgden van de post. De postwet was aan Trudie niet besteed, want ze had de laatste brieven uit Londen bij de Bertrands afgegeven, die het niet nodig vonden dat tegen Frances te zeggen, want die wilde ze toch niet ontvangen. Frances genoot van de boterhammen en de kersentaart en bedacht dat ze die avond genoeg zou hebben aan het restje stoofpot met aardappels van de vorige dag. Toen ze naar huis ging, gaf Mary haar drie briefjes met telefoonnummers. 

‘Ze bellen elke dag en elke dag iemand anders.’

‘Dat lijkt maar, want het is altijd Olivia.’

‘Met een mannenstem?’

‘Dan houdt ze een zakdoek voor haar mond. Is deze één een zeven of een één.’

‘Een één. Deze één is een zeven.’

‘In braille was het duidelijker geweest.’ 

Mary lachte. 

‘De katten vermoorden me als ik ze geen eten ga geven.’

‘Ga maar gauw, lieverd.’ 

Mary was warm en moederlijk en knuffelde haar voor Frances het tuinhekje door kon gaan. Ze sloeg het hekje dicht, trok haar jas goed en verheugde zich op de korte wandeling over haar eigen zandpad toen Mary haar nog nariep. 

‘Je wilt vast niet weten waarom ze je bellen.’

‘Nee.’

‘Ze hebben het al drie keer aanTom verteld.’

‘Laat ze maar vertellen, als Tom het maar niet aan mij vertelt.’

Frances zwaaide en liep verder. Mary riep haar iets na wat ze verstond als: moet jij weten, maar het deed er niet toe. Olivia had haar nodig, maar ze wilde niet nodig zijn; ze wilde lezen, schrijven en leven en ze wilde niet iets zijn dat Olivia of wie dan ook nodig had. Wat er verder ging gebeuren, was voorspelbaar en onvermijdelijk. Eerdaags zou Olivia op de stoep staan; haar jaarlijkse bezoekje zou vier maanden eerder plaatsvinden omdat ze zo nodig iets van haar moest. Door niet te reageren op de brieven en niet terug te bellen, vermeed ze de hopeloze inspanning om Olivia op andere gedachten te brengen., wat toch niet lukte. Nu hoefde ze maar één keer en oog in oog nee te zeggen; als Olivia alles uit de doeken had gedaan en in haar auto stapte in de overtuiging dat ze haar had overtuigd. Nee en vier maanden later kon ze langskomen om het volgende manuscript op te halen, dat in feite al een paar jaar klaar lag, maar Frances was gesteld op de jaarlijkse regelmaat. Het was dan wel veel Olivia in een korte tijd, maar dat nam ze op de koop toe. Ze overwoog om haar toch een manuscript te geven, zodat ze haar zomerbezoek over kon slaan. Daarover zou ze een besluit nemen als Olivia verscheen, zodat ze er niet meer over hoefde na te denken.

Thuis gaf ze haar katten eten, ging lezen, at daarna het restje stoofvlees met aardappels, waste af en nestelde zich in haar behaaglijke kamer om verder te lezen tot het bedtijd was. Toen ze even niet las omdat ze thee inschonk, dwaalden haar gedachten naar het bezoek van Olivia. Ze vroeg zich af wanneer ze haar kon verwachten. Ze vond het vervelend dat haar binnenkort een dag stond te wachten die niet was zoals alle andere dagen aan het einde van de winter.

Twee weken later vroeg presentator George Carrington, zeg maar George,   haar: waarom Francesca? Ze zat in de tuin van de Bertrands en Frances keek in het oog van een televisiecamera en boven haar hing een hengel met een microfoon eraan. Mary en Tom stonden naast de cameraman en daarnaast stonden een regisseur, een regieassistente, het meisje dat haar gezicht had gepoederd, twee jongens in vrijetijdskleding, de geluidsman en Olivia. 

‘Wat nep’, had Frances tegen Carrington gezegd. ‘Het lijkt op een gezellig praatje met jou, terwijl we met al die mensen om ons heen net zo goed midden op Piccadilly kunnen gaan staan.’

‘Televisie is nep’, zei George. 

Hij was een vriendelijke man, die Frances zover kreeg dat ze alles deed wat haar werd gezegd. Met tegenzin, maar dat was in orde, zei George, want door de make-up zag je dat niet op de televisie.

‘Dus eigenlijk is het een soort radio. Je hoort wat ze zeggen, maar je ziet niet wat ze bedoelen.’

‘Helemaal juist, maar zeg dat maar niet als de camera aanstaat, want het publiek houd er niet van om te horen dat ze voor de gek worden gehouden.’ 

Even daarvoor had hij verteld dat hij een veelbekeken programma had op een prima tijdstip. Hij ontving gasten en maakte een praatje met ze. Voor elke aflevering ging hij bij een gerenommeerde gast op huisbezoek: vandaar. Frances vond het ridicuul, want mensen konden beter hun eigen praatjes maken, bijvoorbeeld als ze in de kroeg zaten of thuis aan de eettafel. Voor de gelegenheid deed ze zich meer wereldvreemd voor dan ze was.

‘Waarom Francesca en verder niets?’

‘Waarom niet?’

Het waren de eerste gesproken woorden in haar leven die bewaard bleven voor de eeuwigheid. Ze was er zich meer bewust van dan al de omstanders samen konden beseffen.

‘Het klinkt een tikje hooghartig. Het lijkt alsof je je zelf op hetzelfde plan zet als mensen als Leonardo, Michelangelo, Jezus en Gandhi.’

‘Die hadden allemaal een voornaam en een achternaam, maar blijkbaar ken je die niet.’

‘Maar toch…’

‘Lucifer had geen achter- of voornaam. Voor Savonarola, Cromwell, Stalin, Mao en Saladin volstaat ook een enkele naam. En laten we Hitler niet vergeten. Misschien moet ik toch maar een achternaam verzinnen. Maar genoeg over namen, George. Ik neem aan dat je niet helemaal met je gezelschap uit Londen komt om te vragen waarom ik mezelf noem zoals ik niet heet.’ 

De regie-assistent had haar toegefluisterd, liever gezegd bezworen, niet in de camera te kijken en niets te zeggen dat de illusie van het tweegesprek zou bederven. Dat waren nu eenmaal de wetten van de beeldtaal en die waren even onoverkomelijk als pakweg de spellings- of de verkeersregels. 

‘En als ik dat dan toch doe? Per ongeluk?’

‘Dan knippen we het eruit.’

Dat vond Frances vermakelijk. 

‘Ik ga ervoor zorgen dat ze alles eruit moeten knippen’, zei ze tegen Tom, die daar hartelijk om moest lachen en haar een paar tips gaf, zoals in haar neus peuteren en knipogen naar Mary. Olivia hoorde het en wees haar terecht. Frances had met Olivia afgesproken dat ze een poging zou doen om mee te werken en als tegenprestatie zou Olivia ervoor zorgen dat het niet uit de hand liep. Want Francesca’s boek Door Gebed Genezen van Begeerte over een wellustige zestiende eeuwse monnik, en anders dan het onderwerp suggereerde was het een integer en diepgravend boek, dat de ziel van de monnik als het ware binnenstebuiten keerde, verkocht als ijs op een warme dag. Olivia had een sentimenteel pleidooi gehouden. Al die jaren had ze in Frances geloofd en had ze haar met respect behandeld: geen gefrunnik aan haar manuscripten, geen publiciteitsverplichtingen en niet vaker contact dan één keer per jaar. Maar de druk was niet langer te weerstaan en het zou een enorme oppepper zijn voor Olivia’s in de slop geraakte loopbaan als ze kon meeliften op Francesca’s explosief groeiende faam. Ze was van de ene dag op de andere de Engelse Emily Dickinson, maar zonder dat ze daar dood voor hoefde te gaan, zodat ze er zelf nog van kon profiteren. 

Frances zei nee toen Olivia in haar auto stapte en ze moest bijna zelf huilen toen ze Olivia’s betraande gezicht zag voordat ze wegreed.

Vier dagen later had Tom haar tijdens de thee overgehaald. Ze hadden het over het weer gehad, dat verrassend mooi was voor de tijd van het jaar, over bloesems en paarden, over de buren en het huwelijksfeest, waar volgens Mary teveel was gedronken en volgens Tom niet genoeg om de dronkenschap van de jonge lui door de vingers te kunnen zien. 

‘Als Olivia haar baan kwijtraakt, komt er niemand meer langs om een manuscript op te halen. Dan zit je ermee. Hoeveel heb je er nog liggen?’

‘Dertien.’

‘En hoeveel heb je er over een jaar?

‘Vijftien.’

‘Zie je het probleem?’

Tien dagen later zat ze in de lentezon in de tuin van de Bertrands naast de televisiepersoonlijkheid George Carrington en George stelde vragen over haar boeken. Ze waren in de tuin terechtgekomen omdat het busje met apparatuur bleef vastzitten op het zandpad, zodat de Olivia voorstelde om het interview bij de Bertrands op te nemen. De vragen over haar leven waren niet succesvol, want ze was gewiekst genoeg om  alleen antwoorden te geven die eruit geknipt zouden worden. Ze zag het regiemeisje pennen op haar notitieblok als ze een tip van Tom toepaste of een antwoord gaf als: die zijn verhuisd naar het Walhalla, want daar lopen ze geen kans de buren tegen te komen met wie ze ruzie hadden, toen George vroeg naar haar ouders. Was ze getrouwd geweest? 

‘Ja.’ 

Er werd verwacht dat ze uitweidde, maar ze liet een stilte vallen, die George vulde met de simpele vraag naar met wie ze getrouwd was geweest.

‘Als je het dan toch wilt weten; met mijn man.’

‘Wat deed hij?’

‘Met mij getrouwd zijn en het laatste wat hij deed was doodgaan.’

Ze zag het regiemeisje krabbelen. Mary, die naast het meisje stond, maakte woorden met haar lippen. Winnie de Poeh. Frances lachte naar Mary terwijl George midden in een wijdlopige vraag was en het meisje maakte weer een aantekening. Toen George aan het einde van zijn vraag was, zei ze: ‘dat waren een heleboel vragen tegelijk, George. Kun je ze misschien een voor een stellen?’

De uitzending was een week later, maar zowel de Bertrands als Frances keken niet. Frances omdat ze door niet te kijken het besef dat ze had meegewerkt wilde bezweren. De Bertrand waren het gewoon vergeten en keken onbekommerd naar een uitzending over tuinieren terwijl ze elkaar er de afgelopen dagen voortdurend aan herinnerden dat ze elkaar de uitzending van Frances niet moesten laten vergeten, want ze wilde weten hoe hun tuin er op de televisie uitzag. Teleurstellend, had Frances hen gewaarschuwd. Na het tuinprogramma schakelden ze over en ze zagen nog net Francesca’s naam in de aftiteling. Dat hadden ze in ieder geval nog gezien en van de buren hoorden ze wat er was overgebleven van wat Frances had gezegd. Grappige dingen, zei een buurvrouw. Niet veel, zei een ander. Niets dat het onthouden waard was en een hoop gebrabbel, zei een buurman, die zich niet kon voorstellen dat iemand de moeite nam om nog een boek te schrijven, want er waren boeken genoeg. In het dorp werd Frances een dag lang een bezienswaardigheid. Mensen die haar al jaren kenden, bleken haar ineens te herkennen en hun begroeting was opgewekter dan gebruikelijk. Er werd haar gevraagd hoe de verschillende televisiepersoonlijkheden zoals George Carrington in het echt waren en hoe zo’n studio er van binnen uitzag. 

‘Kijk, daarom wil ik er niet aan meedoen’, zei ze tegen de Bertrands tijdens de thee toen ze het over het weer, geiten en buren en allerlei andere dingen hadden gehad. 

‘Mensen gaan zich onnozel gedragen als ze je op de televisie hebben gezien. Ze vergeten dat ze je kennen. Het beeld verdringt de persoon en dat wil ik hen en mezelf niet aandoen. Dus geen televisie meer.’

‘Olivia belde en zei dat er een vijfde druk op stapel stond. Wat betekent dat?’

Frances legde het uit en vroeg toen uiterst vriendelijk aan Tom om haar nooit meer te vertellen wat iemand aan de telefoon had gezegd of in een brief had geschreven. Tom maakte de brieven open die aan Frances waren gericht en dat werden er steeds meer. Hij vond het vermakelijk. 

‘Op voorwaarde dat je nooit terugschrijft en mij er nooit iets over verteld’, had ze gezegd. ‘En vertel het ook niet aan Trudie, want als die ooit de postwet doorneemt, laat ze ons allemaal arresteren.’ 

Hoewel ze ervan uitging dat Tom zelf de conclusie kon trekken, zei ze dat hun afspraak ook voor telefoontjes en bezoekjes aan huis gold, want dat laatste konden ze nu ook verwachten. 

‘Van wie?’

‘Fotograven en journalisten. Zeg maar dat ze naar Olivia moeten gaan.’

Mary zei dat Tom het nu nog leuk vond, maar op een gegeven moment zou het genoeg zijn. Het ebt weg, stelde Frances hen gerust. Ze zei dat de Bertrands op haar kosten hun telefoonnummer mochten veranderen. Desnoods verhuisden ze allemaal naar Cornwall, want daar waagden journalisten zich niet.

Ze nam afscheid, want haar poezen kwamen haar anders zoeken. Twee dagen later hoorde ze van Tom dat er een journalist aan de deur was geweest en dat Tom zich van de domme had gehouden. Francesca? Nooit van gehoord. Was ze een beroemde schrijfster? Hij las alleen Man en Paard. Schreef ze daar in? Tom had zich kostelijk vermaakt, maar Frances zei dat dat wel over zou gaan. Mary vond haar man net Petrus nadat Jezus was opgepakt door de Romeinen. Jezus? Nooit van gehoord. Frances vond dat Tom het prima had afgehandeld en ze vroeg hem op haar meest vriendelijke toon om haar ook niets meer te vertellen over bezoekjes van journalisten. 

‘Anders is het allemaal voor niets.’

‘Wat?’

‘Dat ik verstoppertje speel met de buitenwereld. Afgezien van dat ene interview dat  ik Olivia had beloofd, wil ik er niets mee te maken hebben. En ik wil het vooral niet weten. Een uurtje praten met een journalist vind ik helemaal niet erg. Ik bedoel, ik maak ook praatjes met lui die ik tegenkom als ik wandel en soms langer dan een uur. Maar ik wil er niet aan denken wat de gevolgen zijn van een gesprekje met een journalist. Ik wil niet dat ik in een wereld buiten mijn bereik een parallel leven ga leiden; dat ik besef dat mensen die me niet kennen, gaan geloven dat ze me kennen, dat ik besef dat er meningen over mij ontstaan en dat er gesprekken over mij worden gevoerd door mensen die me niets zeggen. Dat is onvermijdelijk omdat ik nu eenmaal geen bloemkool kweek, maar boeken schrijf, maar de enige manier die ik kan bedenken om mezelf te beschermen tegen het besef van die afgesplitste persoon, is om niets van haar te weten. Frances zit hier en Francesca dwaalt rond in gedachten en gesprekken in de steden en ik moet ervoor waken dat ik Francesca niet wordt. En dat om een heel simpele reden; ik ben haar niet. Niemand wilt iemand worden die ze niet is.’

Ze dacht dat ze nog nooit zo lang achter elkaar bij de Bertrands aan het woord was geweest, want zowel Mary als Tom praatten graag. Ze zag aan Mary’s gezicht dat ze het begreep en ze zou het na de thee aan haar man uitleggen. Tom zou een beetje teleurgesteld zijn, want hij vond het fijn om haar over telefoontjes, brieven en journalisten te vertellen, maar het kon nu eenmaal niet anders.

‘Daarom heb je toen je met publiceren begon een pseudoniem aangenomen’, zei Mary. ‘Je besefte toen al wat er kon gebeuren.’

‘Het was een pseudoniem of een afgesloten bureaula, zoals Spinoza, die zijn werken nooit heeft willen uitgeven. Nu zijn zijn boeken wereldberoemd, maar gelukkig voor hem is hij dood.’

‘Of je kunt doodgaan voor je doorbreekt, zoals Emily Dickinson.’ 

Nadat Olivia Mary had getrakteerd op haar Emily Dickinson vergelijking en Mary had gezegd dat ze in Frances’ geval eerder aan Winnie de Poeh dacht, had ze in de dorpsbibliotheek een dichtbundel van Emily Dickinson geleend. Ze was onder de indruk en kon een paar gedichten uit haar hoofd opzeggen.

To make a prairie it takes a clover and one bee,

One clover, and a bee,

And revery.

The revery alone will do,

If bees are few.

Ze kende ook langere gedichten en zei tegen Frances dat ze anders begon te kijken naar het prachtige landschap dat haar haar hele leven had omringd. 

‘Kijk, daarom geef ik mijn manuscripten uit. Nu en dan kan een boek betekenis hebben voor zomaar iemand. Dat is fijn voor die ander en het is fijn voor mij om te weten dat iemand geniet van een van mijn boeken. Het is alsof je een mooie boeketje bloemen samenstelt en dat dan op een bankje laat liggen. Er is wellicht iemand die het mee naar huis neemt en in een vaas zet, maar zonder dat ik dat ooit zal weten. Dat vage besef is voor mij de enige geldige reden om uit te geven.’

‘En het geld dat je ervoor krijgt’, zei Tom.

‘Ja, maar dat maakt eieren van mijn boeken. Booth verkoopt eieren om te kunnen leven en ik boeken. Het had ook andersom kunnen zijn.’

‘Booth die boeken schrijft? Hij raakt weliswaar niet uitgepraat over zijn kippen, maar of mensen daar nou over willen lezen?’

‘Misschien is hij onze Emily Dickinson en vinden we na zijn dood een schatkamer aan gedichten in zijn kippenhok.’

‘Een prairie maken vergt kippen en één ei’, zei Mary. ‘Kippen en één ei.’ 

Frances en zij lachten, maar Tom begreep niet waarom.

Frances was niet helemaal oprecht in haar afwijzing van alle publiciteit, want om  Olivia’se loopbaan te redden, had ze met haar afgesproken dat ze een keer per maand een paar uur beschikbaar was voor verslaggevers. De eerste verslaggever die ze ontmoette was van een gerenommeerd dagblad en hij ontmoette haar op een druilerige middag in de plaatselijk pub. Frances kwam daar nooit, behalve als er een bruiloft was of na een begrafenis. ’s Morgens schreef ze, ’s middag trok ze erop uit en ’s avonds las ze. Maar ze vond het niet erg om haar middagwandeling te onderbreken voor een gesprekje over haar boeken. Ze ging vaak genoeg tijdens een wandeling bij een boerin op de thee of ze bezocht de dominee of de Bertrands. Ze was niet wereldvreemd, maar ze las gewoon veel en schrijven en lezen kun je niet doen met andere mensen in de buurt. 

Mike Newland viel met de deur in huis. Hij vroeg waarom ze niet was hertrouwd nadat haar man was overleden. Frances keek hem aan, fronste en deed alsof ze over een antwoord moest nadenken, alsof het een vraag was waarover ze geen honderden keren had nagedacht. De verslaggever begreep vast niet dat schrijvers nadenken tot ze een ons wegen, want dat is wat ze doen. Nadenken, die gedachten in woorden gieten en die dan opschrijven. 

‘Dat is nogal een vraag, Mike.’

Hij keek haar verwachtingsvol aan. 

‘Als ik zeg dat het jou of je publiek niet aangaat, ga je natuurlijk zeggen dat een schrijver niets anders doet dan haar lezers opschepen met goed vermomde intieme gedachten en dat een openlijke mededeling over haar eigen leven er nog wel bij kan.’

Newland boog naar haar toe. Hij had het niet verstaan, omdat het inmiddels nogal druk was in de pub. Hij maakte een gebaar dat erop duidde dat ze moest herhalen wat ze had gezegd. Ze stond op en gebaarde hem mee te gaan. Buiten stak ze haar paraplu op en Newland nestelde zich eronder. Het leek een aardige jongeman en ze had respect voor iemand die al zo jong voor een landelijke krant werkte. Met behulp van een paar aantekeningen kon een goede journalist een degelijk verhaal maken, dat meestal niet overeenkwam met de feiten, maar in ieder geval goed in elkaar stak. Ze had ooit een journalist in een van haar boeken gebruikt en had bedacht wat en hoe een verslaggever doet wat hij doet en waarom. Misschien had ze er wel dieper over nagedacht dan deze jongeman.

Ze liepen naar het kerkje aan de overzijde van het plein, gingen naar binnen en gingen naast elkaar op een bankje zitten.

‘Zo beter?’

‘Een mooie omgeving voor een schrijfster als u’, zei hij.

‘Zeg, Mike, als je het niet erg vind, wil ik het liever niet over mijn privé-leven hebben. Geen foto’s, zoals je weet, maar ook geen stukjes die ik te opdringerig vind. Ik wil niet moeilijk doen, maar laten we het hebben over waar het om gaat en dat is literatuur.’ 

Mike knikte en kwam niet meer terug op haar privé-leven. Hij bleek al haar boeken te hebben gelezen en omdat hij goed begreep dat het de bedoeling was dat hij naar haar luisterde en zij niet naar hem en omdat het over haar schrijfwerk ging, onderging Frances het interview als een prettig gesprek. Ze genoot ervan zoals Booth ervan genoot om over zijn kippen te praten of Mary over hun buren. Ze liep met de jongen mee naar zijn auto en gaf hem een compliment vanwege zijn goede voorbereiding. Ze was een beetje nieuwsgierig naar zijn stuk, maar toen hij zei dat hij haar de proeftekst zou sturen, zei ze dat hij die naar Olivia Moore moest sturen. Dat was de afspraak die ze met haar  had gemaakt. Newland keek haar verbaast aan en dat was niet de eerste keer die middag. Hij was verrast door Frances’ mengsel van diepzinnige gedachten en Winnie de Poeh-uitspraken, zoals haar buurvrouw Mary ze noemde. 

‘Ik wil mezelf blijven. Ik wil mezelf niet gaan zien zoals ik op een foto sta of zoals ik in de publiciteit verschijn. Dat is noodzakelijk voor mijn werk. Voor een schilder is het handig om zuivere kleuren te kunnen zien en voor mij is het handig, zelfs noodzakelijk, om mezelf te ervaren zoals ik ben en niet zoals anderen me afbeelden. De boel moet onbesmet blijven, als je begrijpt wat ik bedoel.’

Hij knikte. 

‘Mag ik u citeren?’ 

Hij pakte zijn notitieblok en schreef op wat ze had gezegd. Daar begint hij zijn stuk mee, dacht ze, en dan heeft hij meteen een excuus voor het gebrek aan persoonlijke verhalen. Toen hij wegreed, keek ze zijn wagen na, maar op weg naar huis voelde ze zich moe en onbehaaglijk. Ze had geen paar uur over haar boeken willen praten. Wat ze op dat moment in het wilde weg had verzonnen, verdrong de herinnering aan manuscripten die ze al jaren niet haar bekeken en maakte er uitgedunde, broodmagere samenvattingen van, die een paar schijnbaar diepzinnige, maar uiteindelijk belegen gedachten verborgen. Ze was haar eigen werk aan het bederven; althans het gevoel dat haar eigen werk haar gaf. Ze ondermijnde de zachte trots die haar prestaties haar gaven, de gedachte aan de onverwoestbaarheid ervan en de eindeloze ontdekkingsreis in de labyrintische wereld van overwegingen, gevoelens, houdingen en redeneringen van personages die ze had geschapen en die stuk voor stuk een plek hadden gevonden in haar gedachten. Door over haar werk te praten had ze van een universum simpele verhaaltjes gemaakt. 

Ze hoopte dat ze het gesprek vlug zou vergeten. Toen ze de pasteitjes at die ze van Mary had gekregen, bedacht ze dat als ze niet over haar privé-leven of haar schrijfwerk wilde praten, er niet veel overbleef waarover ze wel wilde praten. Ze kon praten waarover ze las, maar dat liet iedereen koud. 

Terwijl ze die avond het lezen onderbrak om thee te zetten, peinsde ze even over wat ze moest doen. Olivia laten weten dat ze het helemaal niet meer wilde? Vier weken later zei Tom dat er de volgende dag een verslaggeefster naar het dorp kwam. Ze had met Tom afgesproken dat hij alleen zou doorgeven wat ze perse hoorde te weten. 

‘Tjee, en ik was eigenlijk van plan om ermee te stoppen.’ 

Ze legde de Bertrands uit hoe het zat. Tom zei dat ze niet zo moeilijk moest doen en Mary voegde er aan toe dat ze zichzelf goed genoeg had beschermd om bestand te zijn tegen een maandelijks gesprekje. Nadat ze de vorige maand de spits eraf had gebeten, zou het deze keer best mee kunnen vallen met het vervelende gevoel achteraf. 

‘Wie weet’, zei Frances.

Om de verslaggevers het zandpad te besparen, trof ze ze aan in de pub en Frances nam het meisje  meteen mee naar het kerkje. 

‘Hier zitten we rustiger.’ 

De verslaggeefster was nog geen vijfentwintig, was knap, vriendelijk en bescheiden en had een serene manier van doen. Ze heette Nathalie Timmons en Frances vroeg haar om iets over zichzelf te vertellen. Dat deed ze. Ze was goed opgeleid, had een vriend en twee broers, haar vader was arts en haar moeder redacteur bij een wetenschappelijke uitgeverij. 

‘En nu over jou, Francesca’, zei het meisje.

‘Zeg maar Frances, maar schrijf Francesca, anders raken je lezers in de war. Je lijkt me een lief meisje, Nathalie. Ik had me voorgenomen om niet over mijn privé-leven of over mijn schrijfwerk te praten, maar laten we dat maar vergeten, want anders wordt je stuk wel erg mager. Stel je vragen en bij elke vraag zal ik je laten weten of ik er wel of niet over wil praten.’

Er ging achterin het kerkje een deur open en dominee Hargreave kwam binnen. Hij zag Frances en het meisje, groette hen en trok zich weer terug. 

‘Hij vindt het niet erg dat we hier zitten. Geloof je?’

‘Alleen op kerstmis’, zei het meisje.

Het werd een aangenaam gesprek, waarin het meisje bijna even lang aan het woord was als Frances. Frances was nieuwsgierig naar wat ze van het stuk had gemaakt en op de terugweg naar huis voelde ze zich niet zo onbehaaglijk als een maand daarvoor. Mary had gelijk. Op vragen die ze niet wilde beantwoorden, had ze geen antwoord gegeven of ze had een Winnie de Poeh antwoord bedacht. Ze had verteld over haar buren en gebeurtenissen in het dorp alsof ze Mary was en alsof het meisje op de thee was. Dat was bijna het geval geweest, want ze had haar uitgenodigd om thee te drinken bij de Bertrands, maar Nathalie moest op tijd in Londen zijn, dus graag een andere keer. Als ik een dochter had gehad, had ze dat meisje kunnen zijn, dacht Frances. Als. als, dacht ze; als Colin, als zij, maar ze had haar boeken en haar katten en ze glimlachte om de ontstellende triestheid van de gedachte aan kinderen die ze nooit had gekregen. Ze was eenzaam, maar hoefde dat niet te zijn, want ze kon goed overweg met mensen. Ze hoefde maar te verhuizen naar Londen en haar dagen zouden gevuld zijn met ontmoetingen; mogelijk ook met mannen die haar zouden koesteren en liefhebben. Maar ze koos voor haar eenzaamheid; voor de oppervlakkige gesprekjes met de buren tijdens de thee, voor alleen gaan slapen en alleen wakker worden, voor onveranderlijke dagen die zich onmerkbaar aaneenregen en het ritme van de seizoenen volgden, voor het prachtige landschap, voor een leven zonder verlangens, maar ook zonder frustraties en ja, haar katten. Waarom? Als een gedenkteken aan Colin? 

Nee. Ze koos voor het monnikenbestaan omdat ze kon kiezen, en van alle mogelijkheden die ze ter beschikking had, was deze inrichting van haar leven het prettigst. Ze had tegen Colin verzucht dat ze het liefst haar leven zou vullen met schrijven en lezen en na zijn overlijden was ze financieel in staat om juist dat te doen. En dat had ze gedaan, had ze tegen Nathalie gezegd. Een paar dagen later zou het in de krant staan en mensen zouden verzuchten dat ze nog nooit van zo’n saai leven hadden gehoord. Hoe kon zo’n ingeslapen mens zo’n prachtige boeken schrijven, zouden ze zich afvragen, als ze haar boeken tenminste prachtig vonden. Omdat leven niets met schrijven heeft te maken, zei ze tegen Nathalie.

‘Daar denkt Hemingway anders over.’

‘Ik ben geen dronkaard of mannengek. Ik drink niet en heb geen ontembaar libido.’ 

Ik ben een theeleut en een oude vrijster, dacht ze. Ze weidde uit over de kloof tussen beleven en beschouwen en Nathalie luisterde toe alsof ze er voor de eerste keer over hoorde. 

‘Van Winnie de Poeh tot Hamlet; niemand maakt er zich druk om dat ze niet echt bestaan. Maakt het wat uit dat Hemingway echt dronken is geweest voor hij erover schreef?’

‘Het maakt het boek authentieker.’

‘Dat denk je maar, omdat hij goed schreef’, zei Frances. 

Ze kon even geen geschikte Winnie de Poeh uitspraak bedenken. 

‘Hij deed dat, ik doe dit. Zo is het leven.’

De volgende dag dacht ze nog steeds aan Nathalie en ze had die middag wel weer een gesprekje met haar willen voeren. De dag erna hetzelfde. Dat krijg je er nou van, zei ze tegen zichzelf. Als je vreemde mensen ontmoet, heb je kans dat ze onder je huid kruipen en dan zit je met ze opgescheept. Ze zei er niets over tegen de Bertrands, want het leek op gevoel en daar praatten de mensen in de streek niet over, behalve na een sterfgeval of bij een ernstige ziekte. Frances had er ook geen behoefte aan. Het beeld van Nathalie zou vervagen en over twee weken was ze niet meer dan een naam en niet langer het model van een nooit verworven dochter. Misschien kwam ze nog langs om een paar onduidelijkheden op te lossen. Als ze haar een tweede keer ontmoette, zou de herinnering langer blijven hangen. Als Colin en zij kinderen hadden gekregen, al was het er maar één, had ze voortdurend gesmacht naar een bezoekje van haar dochter. Dan had ze er steeds naar uitgezien en het was maar de vraag of hun relatie zo goed was dat die dochter haar vaker dan met kerstmis bezocht. Of misschien was het een sullig meisje geworden dat nog steeds bij haar woonde en een blok aan haar been was. Ach, dacht ze, omdat vrijwel iedereen normaal is, zou het een aangenaam meisje geweest zijn dat inmiddels met een aardige man was getrouwd en twee kinderen had, vlakbij woonde en elke week op bezoek kwam. De kleinkinderen bleven regelmatig een dagje logeren. Alles zou zijn zoals nu, maar ze zou haar kleinkinderen op zien groeien. Als, als, dacht ze.

De maand daarna trof ze in de pub geen verslaggever, maar een literatuurcriticus. Zo stelde Henry Brown zich voor. Hij ging niet meteen mee naar het kerkje omdat hij zijn bier nog niet op had. Hij had begrepen wat voor vlees hij in de kuip had, hij bedoelde Francesca. Een schrijver die zich als kluizenaar gedraagt, was niet nieuw in de literaire wereld, denk maar aan Emily Dickinson en J.D. Salinger, zei hij. Ook Jane Austin schreeuwde haar literaire bezigheden niet van de daken. Haar familie dacht dat ze een dagboek bijhield, terwijl ze al die aangename verhalen schreef. 

Frances had ook meteen door wat voor vlees zij in haar kuip had; een mislukte schrijver die graag naar zichzelf luisterde en minachting had voor vrouwen. Henry Brown was een wandelend cliché en in haar boeken zou ze nooit een dergelijk dimensieloos figuur op laten draven. In levende lijve was hij oninteressant en irritant, op papier kon het alleen maar erger zijn. 

Nadat hij nog een glas bier had gedronken en zij geduldig zonder iets te drinken aan zijn tafeltje had gezeten, gingen ze naar het kerkje. Hij wist alles te vertellen over de architectuur ervan. Toen ze eenmaal in de kerkbank zaten, stelde hij haar een paar vragen, maakte wat willekeurige aantekeningen en verveelde zich overduidelijk. Ze had het verwacht en inderdaad nam hij na een kwartier het gesprek over en hoefde ze alleen nog maar te knikken en nu en dan een van zijn platvloerse of hoogdravende uitspraken met een enkele woord te bevestigen. Het onbehaaglijk gevoel dat ze na afloop van het gesprek met Mike Newland had gehad, was helemaal terug toen ze bij de Bertrands aan de thee zat, maar dan op een andere manier. Was het Nathalie maar geweest, verzuchtte ze, want ze had toch maar tegen Mary en Tom gezegd was ze een maand eerder had gevoeld. Ze had ook verteld over haar dagdromen over een eigen dochter. 

‘Adopteer onze Jonie’, zei Tom. 

Jonie was achttien en de jongste van hun vijf kinderen. 

‘Die is toch al gek op je en wij hebben genoeg kinderen en ook genoeg van onze kinderen.’ 

Mary en Tom lachten. Frances kon het goed vinden met Jonie. Ze kwam elke week op bezoek en als ze vakantie had, bleef ze logeren en ging ze ’s middags mee wandelen.

De theetijd werd gevuld met verhalen over de kinderen, wat de Bertrands niet vaak deden, omdat er te weinig te melden viel. Al hun kinderen leefden degelijke levens. Vijf normale mensen, dacht Frances, die twee keer per jaar iets overkomt en altijd iets prettigs, en dat mag je hopen als je kinderen hebt.

Thuis gaf ze haar katten hun voer en ging ze met een boek op een bankje in de tuin in de late middagzon zitten. Mary had haar een halve kip meegegeven die Tom die ochtend bij Booth had gehaald en zelf had geslacht en gebraden. Ze deed er aardappels en bloemkool bij en de kip hoefde ze alleen maar op te warmen in de oven. Ze moest tegen Olivia zeggen dat ze niemand meer wilde spreken; alleen Nathalie Timmons. Die moest dan maar opdrachten aannemen van de bladen en kranten die over haar wilde schrijven. Kon dat wel, een journalist die het alleenrecht op een persoon had? Het ging regelrecht in tegen het recht op vrije nieuwsgaring, maar wie kon daarmee zitten? 

Drie dagen later stond Olivia voor haar deur en het was weken voor haar te verwachte zomerbezoekje. Toen Frances de deur open deed, zag ze Jonie op het zandpad. Ze zwaaide, liep Olivia voorbij en naar Jonie toe. Ze omhelsde haar en Jonie zei dat ze best haar dochter wilde zijn, want haar ouders hadden haar alles verteld. 

‘Je ouders zijn kletskousen. Maar je komt op het juiste moment, want je kunt me redden van Olivia. Ik heb geen idee waarom ze langskomt, maar ik wil het ook niet weten.’

‘Geen idee? Meen je dat?’

‘Ze komt niet helemaal uit Londen om het niet te zeggen, dus laten we maar eens gaan luisteren. Wil je thee en dan mag je me straks vertellen wat je deze week op school hebt meegemaakt.’

Jonie zette thee en toen ze de theespullen naar de tuin bracht, had Frances Olivia al verteld over haar voornemen om alleen nog met Nathalie Timmons te praten. Olivia stak er de draak mee.

‘Je volgende eis is dat je je eigen interviews schrijft.’ 

Ze pakte papieren uit haar tas. Jonie ging bij hen zitten en zei dat de thee nog even moest trekken. Olivia was in een eigenaardige stemming; niet opgewekt zoals gewoonlijk, maar ernstig en benepen alsof ze het overlijden van een familielid kwam meedelen.

‘Je weet nog dat we hebben afgesproken dat we onze afspraken op papier zetten, zodat er geen misverstand over gaat ontstaan.’ 

Ze wapperde met de papieren. 

‘Hier is het contract en ik zal je meteen vertellen dat je er niet blij van wordt. Iedere schrijver zou een gat in de lucht springen, maar jij bent nu eenmaal niet iedereen, maar jezelf. Helaas, moet ik zeggen. Dit papier is een hele berg geld waard.’ 

Dat laatste zei Olivia heel langzaam en met veel nadruk. 

‘Als je tenminste tekent, want als je dat niet doet, is er niets meer en kan ik het ook wel vergeten.’

Frances begreep het en begreep ook dat ze van haar gingen eisen dat ze meer aan publiciteit ging doen. Ze wilden vast dat ze naar bijeenkomsten ging en in boekwinkels handtekeningen ging uitdelen. Ze gingen van haar vragen of ze uit vrije wil haar eigen leven zou verwoesten.

‘Weet je dat je boeken als warme broodjes de winkel uitvliegen? Ook je oudere titels. We hebben herdrukken moeten maken van al je werken.’ 

Jonie knikte en wees achter zich naar het dorp. 

‘Daar ben je een fenomeen.’

‘In het dorp?’

‘In de grote, boze wereld.’ 

Frances richtte zich tot Olivia. 

‘En waarom ben je daar niet blij mee, Olivia, want je ziet er niet vrolijk uit.’

‘Integendeel, ik ben hysterisch. Misschien kun jij haar uitleggen hoe het er in de echte wereld aan toe gaat.’

Jonie zei dat een schrijver die populair dreigde te worden, voor een uitgever een uitgelezen mogelijkheid was. Publiciteitsinspanning zijn effectiever als de schrijver in de lift zit en een uitgever doet zijn werk niet als hij daar geen gebruik van maakte.

‘Zo is het precies’, zei Olivia. 

‘Ga je gang. Melk de koe tot je een ons weegt.’

‘Leg jij het even verder uit’, zei Olivia tegen Jonie alsof ze haar assistente was. Dat had ze kunnen zijn, want Jonie studeerde literatuur. Ze zei dat als Francesca een naam in de populaire media werd, die haar op dat moment allemaal wilden hebben, de verkoop van haar boeken astronomisch zou worden, zeker als de uitgever de oceaan overstak, en ze had gelezen dat er onderhandelingen waren begonnen met een grote Amerikaanse uitgever.

‘Klopt’, zei Olivia. ‘We hebben het over miljoenen, Frances!’ 

Ze wapperde met de papieren.

‘Wat fijn voor mij.’

‘Bedenk wat je met al dat geld kunt doen. Je kunt in een keer de opleiding van je dochter betalen, Cambridge of Oxford, als je wilt, en je kunt je kleinkinderen speelgoed en nieuwe kleren geven en zelf verhuizen naar Ibiza, voor mijn part.’

‘Ze is mijn dochter niet, zoals je hoort te weten. Ik heb geen kinderen en kleinkinderen heb ik ook niet, maar wie weet wat er nog in het verschiet ligt.’

‘Je kunt de duurste Lexus kopen en je merkt het niet eens op je bankrekening.’ 

Ze vroeg aan Jonie wat een Lexus was en zei toen dat ze geen rijbewijs had. 

‘Met chauffeur, voor mijn part. En dat allemaal voor een handtekening.’ 

Olivia bleef met de papieren wapperen, tot Frances haar vroeg om daarmee te stoppen. Ze vroeg aan Jonie wat zij zou doen. 

‘Tekenen.’

Frances dacht even na. 

‘Het leven van een heleboel mensen wordt beter als ik dat doe. Ik kan het hele dorp helpen; Booth krijgt een nieuw kippenhok en dominee Hargreave een nieuw dak op zijn kerkje. Jij kunt naar Cambridge en ik kan je broers en zussen op weg helpen om hun dromen te verwezenlijken.’

‘Als ze die al hebben’, zei Jonie.

‘Jij krijgt vast een promotie en er liggen allerlei reisje naar het buitenland voor je in het verschiet’, zei ze tegen Olivia. ‘En ik kan eisen dat Jonie een goede baan bij de uitgever krijgt, zodra ze is afgestudeerd.’

‘En een betaalde stageplaats, graag.’

‘Een luxe wagen met chauffeur om me naar Londen te brengen als ik daar een lezing heb. En ik denk dat ik het huis van Winterbottom koop. Je weet wel, dat landhuis dat al een half jaar leegstaat. We zijn er verleden maand langsgelopen.’

‘Koop er dan meteen een man bij, want je bent inmiddels oud genoeg om te trouwen.’

Olivia gromde, want ze had inmiddels door dat Frances het niet meende. 

‘Alle gekheid op een stokje, ik heb nog niets gehoord dat niet kan, en als het nu niet kan, dan als het Amerikaanse contract is getekend. Als je tekent, krijg je een enorm voorschot voor elke manuscript dat je me geeft. We denken aan elk halfjaar een nieuwe uitgave. Geen Emily Dickinson meer, maar Barbara Cartland!’

‘Oh God.’ 

Jonie lachte. 

‘Nu gaat ze nee zeggen, Had je Barbara Cartland maar niet moeten noemen.’

‘Van zijn leven niet!’ zei Olivia.

‘Ik ga erover nadenken’, zei Frances op een zachtaardige toon, die het ergerlijke enthousiasme van Olivia moest temperen. Olivia was ontevreden. Omdat ze niet onmiddellijk tekende, wat geen mens niet zou doen, en omdat het Frances was, kon ze verwachten dat ze niet ging tekenen, zoals Jonie had gezegd. Maar Frances wist oprecht niet wat ze zou doen, anders had ze het meteen gezegd en was ze er klaar mee. Ze probeerde Olivia op te fleuren door over de broers en zussen van Jonie te vertellen en daarna over buren en hun vee en de eieren van Booth. Olivia vertelde nogmaals, maar nu met andere voorbeelden, wat ze met het geld kon doen en dat een paar gesprekken met journalisten en een paar televisie- en radio-optredens daar niet tegen opwogen. Frances reageerde niet en Jonie, die naar haar moeder aardde, begon over een vriendin die een reis maakte naar Zuid-Afrika en verast was dat het daar herfst was. 

‘Dat kun jij ook doen’, zei Olivia.

‘Waarom zou ik Engeland in de lente verlaten om naar een herfstig Zuid-Afrika te gaan?’

‘Brazilië, dan. Wat je maar wilt.’

Toen ze wegging, herinnerde Olivia haar aan het interview de volgende maand, dat nog onder hun oude afspraak viel, dus doorging of ze tekende of niet. Bij de gedachte dat ze weleens niet kon tekenen, werd haar gezicht grauw. 

‘Bedenk wat Hendrik IV zei: “Paris vaut bien une messe”.’

‘Parijs is best een mis waard’, vertaalde Jonie. 

‘Moet ik naar Parijs?’

‘Je verwerft een stad en het kost je een handtekening. Het is een ontstellende luxe dat je daarover na kunt denken.’

‘Het ruïneert haar leven’, hielp Jonie.

‘Het ruïneert niks en niemendal! En met al dat geld dat naar je toekomt, kun je alles wat het ruïneert, vervangen door wat je wilt. Voor mijn part koop je een nieuw leven!’

Frances begon zich op de valreep te ergeren aan Olivia’s gezeur. 

‘Voor mijn part, voor mijn part; je vraagt om mijn handtekening, Olivia, dus het is van meet af aan duidelijk geweest wat ik voor jouw part moet doen. Maar ik schrijf nu eenmaal die boeken.’

Toen Olivia even later was vertrokken, zei Jonie dat ze medelijden met haar had, want ze zou haar hele leven moeten teren op de verdiensten van anderen. 

‘Doen we dat niet allemaal? Zijn we niet allemaal dwergen op de schouders van reuzen?’

‘Scheppende kunstenaars niet. Ook zonder dat er ooit een boek was geschreven, zou jij kunnen schrijven. Jij kunt zonder de schouders van een reus. En je hebt verder niets van niemand nodig. Dat is vandaag weer eens overduidelijk geworden.’

‘Ik heb de taal nodig en die is niet van mij. En ik heb blijkbaar lezers nodig die mijn boeken kopen, zodat ik miljoenen kan verdienen.’

‘Ga je tekenen?’

‘Ik ga erover nadenken.’

De verslaggever die ze een maand later in de pub aantrof, was een sjofele, oudere man, die het zich gemakkelijk had gemaakt en met een volle asbak en een halfvol glas bier voor zich een geanimeerd gesprek met twee dorpsbewoners voerde. Frances ging naar het tafeltje en stelde zich voor. Hij stond meteen op, gaf haar een hand en nodigde haar uit om plaats te nemen. De andere heren hoefde hij vast niet voor te stellen, want ze waren in een dorp. Frances ging zitten en de verslaggever keerde zich naar een van de mannen, die verder ging met zijn verhaal over het draineren van een stuk land dat niet horizontaal was. 

Reginald Warren was op het eerste gezicht een prettige man, vond ze. Zijn belangstelling voor haar werk was oprecht en het stuk dat hij zou schrijven en dat ze nooit onder ogen zou krijgen, zou eerlijk en vleiend zijn, want hij begreep welke ontstellende prestatie het schrijven van een boek was.

‘Dus je begint aan de lage kant van het veld?’ hoorde ze hem zeggen. Jackson weidde uit en Ingram vulde aan. Warren luisterde als een ouderwetse verslaggever die wordt ingelicht over staatsgeheimen en stak afwisselend een sigaret aan of dronk van zijn bier. Frances kon het niet boeiend vinden en toen zich een kans voordeed, brak ze in. Ze boog zich over het tafeltje. 

‘Zullen we?’

‘Oh, zeker, sorry dat ik je laat wachten.’

Warren stond op, haalde een paar pond uit zijn zak en legde die op tafel.

‘Heren, het was me een genoegen. En neem er nog maar een op kosten van mijn baas.’

Jackson en Ingram groetten en Frances ging naar de deur, in haar kielzog gevolgd door Warren. 

‘Waar gaan we naartoe?’

‘Naar het kerkje. Daar kunnen we elkaar verstaan en worden we niet gestoord.’

‘God, ik ben niet meer in een kerk geweest sinds mijn oma overleed en dat was in de tijd dat ik nog een korte broek droeg.’

In het kerkje ging Frances op een bankje zitten, terwijl Warren rondliep en op zijn gemak de muren en ramen bekeek, want veel meer was er niet te zien. 

‘De kerk van Engeland’, mompelde hij terwijl hij zijn hoofd schudde. Frances zag een karikatuur van een eenzame man die meer had meegemaakt dan goed voor hem was. Hij ging naast haar zitten en vroeg wat ze vond van al die heisa om haar heen.

‘Ik merk er niet veel van.’

‘Ik heb van Olivia begrepen dat je het buiten de deur houdt. Maar je ben een schrijver en je kunt je wel voorstellen wat er aan de hand is.’

‘Ik kan het, maar doe het niet.’

‘Ook niet stiekem, bijvoorbeeld als je in bad ligt of een kopje thee inschenkt?’

‘Soms gaan gedachten met je op de loop.’

‘Ah. En wat gaat er dan door je heen? Duizenden mensen lezen je; dat zijn er inmiddels tienduizenden, want je uitgever pakt het groots aan.’

Frances maakte een gebaar als een dominee die zijn kudde uitnodigt om hem te volgen in het gebed. 

‘We zijn alleen op de wereld. Er zijn miljarden mensen en we merken er niets van. Er is geen contact tussen geesten, geen zintuig dat verder reikt dan de muren van dit kerkje en geen zintuig dat mij laat merken dat jij denkt, laat staan wat jij denkt Ik moet dat allemaal veronderstellen. En doorgaans wekt iets wat ik veronderstel geen emotie op. Dus er gaat niet zoveel door me heen.’

‘Zeg maar Reggie. liefje.’

‘En zeg maar Frances, maar in godsnaam geen liefje of schatje. Het is nu, Reggie, en niet toen. Moet je trouwens niets opschrijven?’

Warren pakte een notitieblok uit de tas die hij tussen hen in had gelegd. Hij sloeg het open en las wat hij had opgeschreven. 

‘Ik heb een hoop vragen voor je.’

‘Daarvoor ben ik hier. Vuur maar af.’

‘Hoe oud ben je, Frances?’ 

Ze moest lachen om de eerste vragen die het niveau hadden van een schoolkrant. Warren lachte mee. 

‘Vind je het erg? Ik verzamel graag mijn eigen feiten.’

Even daarna hadden ze het over haar boeken en Warren bleek ze niet alleen allemaal te hebben gelezen; hij begreep van elk boek wat de achterliggende gedacht was en wat ze met die gedachte had willen doen. 

‘En aangezien jij dat eruit kunt halen, ben ik erin geslaagd het erin te leggen, neem ik aan.’

‘Frances, je bent een buitengewone schrijfster en ik schaam me dat ik je pas ben gaan lezen toen je bekend werd. Twijfel zelf nooit aan je kunstenaarschap, liefje.’

‘Dat zal ik niet doen, Reggie, schat.’

Warren begon over de Amerikaanse belangstelling en omdat ze hem mocht en al zijn vragen zo eerlijk mogelijk had beantwoord, vertelde ze over het contract dat Olivia haar had voorgelegd. 

‘Daar moet je over nadenken? Ik kan me voorstellen dat je er een jurist naar laat kijken, maar overwegen om niet te tekenen… Of wacht je op een ander voorstel, want die komen er ongetwijfeld aan. Je hebt een agent nodig, Frances.’

‘Is er een woord voor het tegendeel van verandering?’

‘Geen verandering?’

‘Dat heb ik nodig. Geen verandering en toch iedereen om me heen tevreden stellen. Ik ben bang dat juist hetgeen wat ik wil, nu al meteen niet kan. Als ik teken, geef ik mijn leven uit handen.’

‘Faust.’

‘Het tegendeel van Faust, want ik ben tevreden met mijn leven. En wat ik kan verwerven, wil ik niet hebben.’

‘Dan valt er niets te overwegen, Frances.’

‘Ik ben bang dat je gelijk hebt, Reggie.’

Ze nam afscheid van Warren, die haar verzekerde dat het een respectvol stuk zou worden. Als een necrologie, dacht ze en dat werd het in zekere zin ook. Nadat ze thee had gedronken bij de Bertrands en ze het hadden gehad over het weer, de buren en hun schapen, de kippen van Booth en de toestand van de zieken in het dorp, ging ze naar Josh Wilkes, de plaatselijke smid. Als hij bezig was met het beslaan van een paard, zou ze blijven kijken, want het was hartverwarmend om een eeuwenoud ambacht te zien. Ze liep dan voldaan naar huis, want wat zij deed, was een even oud ambacht en niet iedereen kon wat Wilkes en zij konden. Maar Wilkes zat in zijn kleine kantoortje over zijn boeken gebogen. Hij begroette haar en gooide zijn pen op zijn tafel. Ze vroeg of hij een hek kon maken om haar zandpad af te sluiten. 

‘Bij de sloot, denk ik, achter de heg van de Bertrands.’

‘Ik moet even gaan kijken en de boel opmeten, maar natuurlijk kan ik dat doen.’

‘Wanneer?’

‘Je hebt haast, zie ik. Morgen? Dan materiaal bestellen en snijden en lassen en over een week heb je een hek. Maak maar een schetsje. Waar gaat het voor dienen?’

‘Om mensen buiten te houden. Verslaggevers en dergelijken.’

‘Die komen toch naar de pub?’

‘Binnenkort niet meer, want ik stop ermee. Met interviews geven, bedoel ik. Dan kun je erop rekenen dat ze naar me toe komen.’

‘Een hek houdt ze niet tegen. Ze kunnen over de sloot.’

‘Dit zijn niet het soort mensen dat over een sloot springt, Josh. En het hek is in feite geen hek, maar een boodschap.’

Een week later stond het hek er. Het zag er aardig uit. Josh had krullen in de spijlen gemaakt en had aan bovenkant scherpe punten gemaakt, maar het geheel paste in het landschap en zag eruit alsof het er altijd al had gestaan. Toen Frances boodschappen deed, hoorde ze van mevrouw Stephens dat een man de vorige dag in de pub vergeefs op haar had gewacht. Frances ging naar de pub en zei tegen Mel Stephens, de zoon die de pub van zijn ouders had overgenomen, dat hij de lui die voor haar uit de stad kwamen op haar kosten een biertje mocht aanbieden voor hij ze naar huis stuurde. Mel zei dat het voor elkaar kwam.

Ze ging thee drinken bij de Bertrands en Tom begon over het hek, want ze had niets gezegd voordat Wilkes het had neergezet, omdat ze niet wilde dat Tom erover zou gaan zeuren. Ze legde het uit en de Bertrands knikten begrijpend. Ze hoefde hen niet te vragen om haar niets te vertellen over brieven, telefoontjes of bezoekjes, die vast zouden toenemen, want dat deden ze al niet. Een paar dagen later hoorde ze van Jonie dat Olivia bij het hek had gestaan, vijf minuten had geaarzeld en toen in haar auto was gestapt en was weggereden. 

‘Ik hoef Olivia ook niet meer te zien. Wil je dat tegen je ouders zeggen?

Uit: Levenslessen