Laurent

'Het pad is breed genoeg voor een auto. En het is keihard. Voel maar.' 

Guy stampte op de grond. Laurent wilde doorlopen. 

'Geen tractorsporen, dus we vinden aan het einde geen akkers, maar een huis.’

Of helemaal niets, dacht Laurent. Guy dacht soms dat hij alles wist, maar meestal was wat hij dacht dat hij wist wat hij hoopte. Guy kende meer feitjes, toegegeven, maar zelf was hij slimmer, vond Laurent. Dingen weten was nuttig, zeker als je deed wat zij deden, maar op de langer duur was je beter af als je slim was. Je voelde je er behaaglijker in je eigen hoofd door. Je had dingen door, je wist wat je moest doen en niet moest doen en je wist hoe alles in elkaar zat. Je ogen kregen als het ware een lens erbij, waarmee je door de dingen heen keen. Als je dat niet kon, kon je je het niet voorstellen, zoals Guy. Iedereen is tevreden met het hoofd dat hij heeft, behalve mensen die echt achterlijk zijn. Die zien om zich heen mensen dingen doen die zij niet begrijpen. Ze begrijpen niet hoe ze het doen en waarom ze het doen. Ze leven in het water tussen buitelende dolfijnen, maar zij zijn een dolfijn die niet kan zwemmen en zijn net slim genoeg het verschil te zien. 

Laurent moest aan dolfijnen denken omdat ze die in een filmzaal hadden gezien. Die avond voelde hij zich een dolfijn, drijvend en glijdend door het leven dat zich als lauw water om hen heen sloot. Je krijgt wat je neemt, zei Guy. En zolang het duurde was dat een waarheid waarmee hij kon leven, zoals hij tot voor kort in het huis van zijn ouders had geleefd. Je hebt niet meer nodig, maar je weet dat er op een dag iets anders komt, waardoor het oude niet meer genoeg is. Eigenlijk zonder enige reden was hij thuis weggegaan en was hij samen met Guy door de streek gaan zwerven. Nu en dan werkten ze en soms hadden ze een voordeeltje waar ze niet veel voor hoefden te doen. Zo waren ze aan de degelijke kleren gekomen die ze droegen. De eerste keer in hun leven dat ze  kleren met een prima snit en van kwaliteitsstoffen aanhadden. 

De jongens waren te jong om mee te doen aan de oorlog. Nu die voorbij was, wilden ze het land op de manier van de soldaten leren kennen; op elkaar aangewezen en van niemand afhankelijk. Ze wilden ook de ervaring van jongens die maar een paar jaar ouder waren. Hun manier was zelfs beter. Niemand deed bazig en ze hoefden geen lui dood te schieten. En het was mooi meegenomen dat niemand hen wilde afmaken.

‘Wat doen we als er geen huis is?’

‘Gewoon naar binnen gaan en het ervan nemen, want er is wel een huis. Je moet letten op de kleine dingen, vriend. De begroeiing langs dit pad. Kijk, gesnoeid, al is het lang geleden. Dat gebeurt niet als er geen wagen langsrijdt en het is een dure wagen, anders geef je niet om een paar krassen op je lak. Geen verse bandensporen, dus die lui zijn niet thuis of ze zijn al een tijd het huis niet uit geweest. Hoe dan ook komt hier verder geen mens. Post halen ze op in het dorp, omdat ze niet iedere dag een nieuwsgierige postbode aan de deur willen. Daar kun je uit opmaken dat ze niet van hier zijn en dat ze zelf uitmaken wat goed voor hen is. Ze zijn dus net als wij. Vast lui uit de stad die rijk zijn geworden van oorlogshandel en de boel daar hebben verkocht omdat ze geen zin hebben om uit te leggen waar hun geld vandaan komt. Ik zeg je, een prachtig huis met een prachtig uitzicht. Daar ben je toch zo gek op? Je gaat niet in de wildernis wonen om tegen een muurtje of een paar struiken aan te kijken.’

‘Een oude schuur is ook goed. Vannacht een dak boven mijn hoofd en ik ben tevreden.’

‘Jij slaapt vannacht tussen satijnen lakens, vriend.’

Laurent keek naar de begroeiing en naar het pad. Guy kon gelijk hebben ,maar er waren ook andere verklaringen. Geen tractorsporen, maar wel oude bandensporen. Misschien waren er verderop weilanden waarop een tractor niets kon uitrichten of misschien had de boer niet eens een tractor. En dat de begroeiing was gesnoeid, was onzin. Het groeide toevallig niet over het pad. Dat was alles. Maar ongelijk hoefde hij ook niet te hebben. Het kon elke kant op, maar Guy hield niet van die openheid. Hij was er als het ware bang van.  Hij wilde voor alles een verklaring en als die er niet was, verzon hij dit zelf. Maar zelfs hij wist dat het dit of dat kan zijn of dit of dat. Daarom trok je eropuit. Daarom ging je thuis weg. Je wilde de wereld leren kennen zoals ze zich aanbood en niet zoals je haar wilde aantreffen, want dat kon je ook verzinnen zonder een stap uit de deur te zetten.  Dat deden schrijvers, die hun bed niet uit hoefde te komen om de wereld te leren kennen. Dat dachten ze, tenminste.

Als Guy iets anders aantrof dan hij verwachtte, veranderde in een oogwenk zijn verwachting en alles wat hij er tevoren over had gezegd. Dan was wat hij aantrof waarop hij hoopte en was het precies wat hij lang tevoren had aangekondigd. Hij was misschien een praatjesmaker, maar koppig was hij niet. Hij was bereid mee te waaien met elke wind, als die maar hard genoeg blies.

Het pad liep omhoog. Het was zwoegen.

‘Wat denk je, is het nog ver?’

Guy dacht van niet. Ze waren ver van de weg en de streek was hoe dan ook uitgestorven, dus als je een van God verlaten huis wilde wegzetten, hoefde je niet verder de woestenij in te trekken dan nodig was. Guy wees langs het pad. 

‘Let op, voorbij die bocht krijgen we het huis in zicht. Een landhuis zoals je nog nooit hebt gezien. Niet wat je verwacht, vriend. Geen statig huis met drie verdiepingen, een oprijlaan en een portaal, maar een grote, moderne villa. Met van die betonnen uitstulpingen en afgewerkt met natuursteen. Een paar meter boven de grond gebouwd, zodat er overal trappen zijn en er is een enorm terras van waaruit je uitzicht hebt over de streek. Geen mens weet ervan en er is geen kip in de buurt. Dat is het mooie ervan. De eigenaar is in Zwitserland tot duidelijk wordt dat hij niet wordt vervolgd voor zijn oorlogshandel. Dat kan nog even duren, dus hij mag blij zijn dat wij een paar dagen op zijn eigendom letten.’ 

Na de bocht nam de helling van het pad af. 

‘Ik zeg het je, na de volgende bocht krijg jij het uitzicht van je leven.’ 

Lopen ging gemakkelijker. De begroeiing verborg het uitzicht, maar ze moesten intussen halverwege de helling zijn. 

‘Je vraagt je af waarom ze het pad niet recht naar je villa hebben gelegd’, zei Laurent. ‘Door die bochten is het twee keer zo lang.’

‘Om de villa beter te verbergen, wat denk je dan?’

Guy bleef staan, Laurent na een paar stappen ook, ondanks dat hij een hekel had aan dit maniertje van Guy. Je kon ook praten terwijl je verder liep. 

‘Snap dat dan. Ze willen geen pottekijkers. Denk je dat een boer uit de streek daar iets om geeft? Die maakt het niet uit of iemand in zijn slaapkamer kijkt als hij 's nachts bezig is met de boerin. Die lui kennen geen schaamte en ze doen het licht uit als ze het doen, omdat dat goedkoper is. Daarom zijn het lui uit de stad met veel geld. Ik wed dat je vanaf het terras geen enkel huis ziet. Die bouwplaats is met opzet gekozen, zodat niemand het huis ziet. Net als dat adelaarsnest van Hitler.’

‘Zullen we verdergaan? Ik kan niet wachten om neer te ploffen op je terras. Zijn er ook serveersters?’

Guy lachte. ‘Jij denkt een oude stal hè. Jij zult op je neus kijken, ventje.’

Ze liepen door en gingen de bocht om. Guy’s instinct had hem niet in de steek gelaten. Tussen de woeste begroeiing lag een prachtige villa en zoals hij had gezegd was het een modern gebouw. Het was ontzettend groot, maar niet schreeuwerig. Het huis schitterde met geruststellende vanzelfsprekendheid in de lage zon. Het was opgetrokken uit natuursteen en beton, zoals Guy had voorspeld en het had een terras over de hele breedte. Het dak was vrijwel vlak en een paar schoorstenen staken eruit als cactussen in de woestijn. Het had veel en grote ruiten. De villa maakte een lage indruk, maar had toch twee verdiepingen en een kelder, die aan een kant vrijkwam onder de begane grond. Er bewoog niets en het was doodstil. Laurent hoorde vogels die hij niet eerder had gehoord.

Hij nam het huis en de omgeving in zich op. De eigenaar had niet alleen geld, maar ook smaak. De villa was heel modern, zelfs kunstzinnig, maar het paste beter in de omgeving dan het oude, met klimop overwoekerde huis, dat er ook had kunnen staan. Het huis had de kleur van boomstammen en mistige ochtenden.

Guy ging de trap op naar het terras, dat een meter of drie boven de grond hing. Hij lachte en wenkte. Guy's verschijning op dat terras bedierf het moment van diepgevoelde schoonheid. 

‘We gaan naar binnen!’

Laurent maakte een gebaar. Ga maar. Je rook eerst aan het brood voor je er een hap van nam. Je gaf het je aandacht en pas dan ging je het te lijf. Je had eerbied voor wat je aantrof, maar niet als je Guy was.

Guy verdween onder de terrasmuur. Hij zou zodadelijk vast boven in een raam of misschien op het dak verschijnen en hem weer roepen. Laurent voelde de druk van de tijd. Hij had nog een paar tellen om de schoonheid van het huis in het landschap op te nemen. Het was een beleving die zich maar ėėn keer voordeed. Gewenning legde een dunne nevel over schoonheid. Kleur werd flets en geluid werd dof. Er kwam nooit meer een moment dat hij daar voor het eerst stond en naar het huis keek. Schoonheid was oefening, werd wel gezegd. Dat was misschien zo, want wat brengt een schilder ervan terecht als hij voor het eerst een penseel gebruikt of een violist die er niet voor werkt? Maar het overweldigende gevoel dat het ondergaan van schoonheid opwekte, was eenmalig. Het verwelkte door herhaling.

Een raam ging open. 

‘Geweldig! Kom kijken!’ 

Guy verdween weer. De spiegel was gebroken. Laurent ging de buitentrap op en op het terras keek hij om. Guy had weer gelijk. Er was geen ander huis te zien. Wel glooiende heuvels, de zon en de machtige, blauwe lucht. De betonnen balustrade was afgedekt met natuursteen en op vloer van het terras lagen terracotta tegels: een prachtige kleur tussen al het grijs. Het terras was leeg. Er stonden geen bloembakken en de terrasmeubels waren vast opgeborgen. Hij ging naar binnen door de glazen deur, die Guy op zijn onnavolgbare wijze in een tel open had gekregen. Ondanks de wand van glas was het binnen schemerig. Dat kwam omdat de kamer diep was, bedacht hij, en het was laat in de middag. Het buitenlicht was niet fel genoeg om weerspiegeld de kamer te verlichten, hoewel je ogen je buiten bedrogen. Nog even en de zon was genoeg gedaald om de hele kamer geel te kleuren. Het plafond was laag en de kamer deed denken aan een grot. Of leek het plafond laag doordat de kamer zo groot was, veel groter dan een doorsnee zitkamer? 

Binnen was de natuur getemd door de rechte lijnen van de muren. Op de grond lag grijze natuursteen en het plafond was wit gepleisterd. In het midden van de kamer stonden een glazen salontafel, twee banken en leunstoelen. Tegen de achterwand stond een grote boekenkast. Op een antiek bureau met een ronde klep en laden stond een globe. Er hing een schilderij zonder voorstelling, maar met schreeuwende kleuren. Het was zo’n kunstwerk dat doorgaans was bedoeld om te laten zien dat de eigenaar bij de tijd was en lef had. Misschien was dit schilderij mooi. Je had licht nodig om het goed te zien. Er hingen een paar matglazen bollen als lampen. Was er stroom? Guy was er vast naar op zoek. Nergens stonden snuisterijen of planten, er hingen geen gordijnen of lagen geen kleedjes, behalve een enorm Perzische kleed onder de salontafel. 

De kamer leek niet bedoeld om in te wonen, maar de eigenaar had smaak en gevoel voor eenvoud. Er was evenwicht en rust en dat was belangrijker dan snuisterijen die van een kamer je bezit lijken maken. 

De kamervloer van natuursteen liep door in de gang. De trap was van hetzelfde hout als de deuren en kozijnen. Als je er geen gevoel voor had, zag je het niet, maar de architect had een meesterwerk afgeleverd. Dat voelde je met elke stap die je in het huis zette. Steeds veranderde je gezichtshoek en gaf de schoonheid van het huis zich op een andere manier bloot. De verhoudingen waren volmaakt, net als de kleuren en de textuur van de vlakken. Zo had hij het gedaan als hij het huis had mogen ontwerpen, dacht Laurent. 

Hij ging naar boven. In de hal waren deuren naar slaapkamers, die zo groot waren als de zitkamer van een doorsnee huis. De twee kamers aan de voorkant hadden net als de woonkamer een wand van glas. De kamers aan de achterzijde waren het spiegelbeeld, alleen de lichtinval was anders. Guy lag op een bed en rookte. Naast hem lagen de resten van het eten dat ze de laatste dagen hadden verzameld en dat Guy meesleepte in een enorme Amerikaanse duffelbag.

’Geweldig, ik zei het je.’

In de slaapkamer stond een dressoir. Er hingen donkerrode gordijnen naast de ramen. De muren aan de halkant waren witgepleisterd. Guy had de ingebouwde kast geopend. Er hingen vrouwenkleren in en op planken lagen ondergoed, beddengoed en handdoeken. Een stapel ondergoed lag op de grond voor de kast. Guy’s werk. 

Laurent bekeek de andere kamers. Guy riep dat hij de badkamer moest bekijken. Een wit ligbad en een douche met een glazen deuren ervoor. Tegels van een lichtrode aardkleur tot het plafond. De grote ruit was van matglas en het kozijn van donker hout. Alles was schoon. Op de kelderverdieping was vast een kamertje voor het dienstmeisje. Dat was wel volgestopt met prulletjes, familiefoto’s en platen uit tijdschriften. Haar kleren hingen over een stoel en lagen op de grond. Het was de enige verstoring van de eenvoud van het huis, maar dat gunden ze haar, want ze werkte zo hard. 

Hij ging naar Guy. 

‘Wat doen we?’

‘Lijkt me duidelijk. Hier blijven.’

Blijven. In een huis dat zich om hem heen plooide als een tweede huid. Maar ook blijven om die prachtige eerste indruk te laten verweren, zoals bloemen verwelken in een vaas. Hier zijn, op een plaats van evenwicht en volmaakte verhoudingen, om langzaam de wanorde als regen door een lekkend dak te zien sijpelen, waardoor bederft wat zo hartverscheurend mooi is. 

Goed dan, als Guy het wilde. Het was evengoed zijn domein, al vond hij er geen schoonheid, maar luiheid en gestolen genot. Een dak boven zijn hoofd. Hij moest niet vragen hoe lang. Geen uren of dagen aftellen. Daar zijn en nooit meer weggaan. Aankomen en dat gevoel vasthouden, tot het uit zijn handen glipte. 

‘Ik ga de rest bekijken.’

Laurent dwaalde door het huis en vond een trap naar het dak. Aan de achterkant van het huis rees de heuvel op, aan de voorkant lag het prachtige landschap. Het pad naar het huis was verdwenen tussen de begroeiing. Het dal had onder de lage zon prachtige kleuren. Binnen heersten de zachte kleuren van de aarde, buiten de helle kleuren van lucht en bladeren. 

Nog even en de lucht werd rood. Kijken naar een landschap zoog je gedachten aan jezelf weg. Wat deed hij daar, wat wilde hij, hoe voelde hij zich; hij kon er niet eens aan denken. Wat hem al dagen bedrukte, had geen betekenis. Het huis en de beleving ervan bleven en verder deed niets ertoe. Niet het huis of zelfs deze plek bleven bestaan, want dat had de oorlog wel laten zien, maar zijn beleving. Staan onder de luchtkoepel en lucht in je longen zuigen. De stilte van een landschap. Regen, mist, onweer of het ontastbare blauw. Alleen in een landschap was er niets dat je kon deren, was er niets dat je een vraag stelde of op je schouders drukte bij iedere stap die je zette.

Hij ging naar beneden een bekeek de begane grond met de keuken en de bijkeuken, de voorraadkamer, de trap naar de kelder. In die kelder trof hij de kamer van het meisje aan. Daar binnengaan zou alles bedreven. In de enorme keuken hingen glimmende pannen en stond een groot fornuis en in het midden stond een eettafel. Hij ging zitten. De ramen gaven uitzicht op de beboste heuvel achter het huis. De keuken was schoon en opgeruimd alsof hij nooit was gebruikt. Minder leeg dan de rest van het huis, maar dat kon niet anders. Hier werd gewerkt. Het meisje stond in alle vroegte op. De opgaande zon viel binnen terwijl ze het ontbijt klaarmaakte. Hij wilde dat zij er was en eten voor hem maakte. Een knap gezicht en donker haar. Ze rook zoet en door al het zware werk naar zweet, en dat was zelfs fijner. 

Guy zou haar kamer gaan doorzoeken. Als ze ondergoed had achtergelaten, drukte hij er zijn neus in, foto’s zou hij doorzoeken naar haar knappe snoetje. De bewoners boven waren vreemden, maar zij was een van hen. Zij zou hem kunnen aankijken, hem kunnen zien, hoe knap ze ook is. Wat ze mooi vond maakte haar een van hen. Wat ze van zichzelf en haar plaats in de wereld vond. Wat haar was geleerd en verteld. Hoe ze praatte en hoe ze met hem zou omgaan. Ze was zoals zij.

De zon in de zitkamer, dacht hij. De ruiten waren lichtgevende vlakken en de kamer was gehuld in een gele mist. De kleuren van het schilderij waren flets. Laurent ging in het nevelige licht staan. Helend licht, zou je kunnen denken. De lucht begon oranje te worden en als hij maar lang genoeg wachtte, zou de kleur veranderen, tot het helemaal vervloog en duisternis haar plaats innam. Hij sloot zijn ogen en toen hij ze weer opendeed, schemerde er oranje door het geel. 

Er was genoeg te eten. Hij zou boven een bed uitzoeken en gaan slapen en morgen zagen ze wel weer. Zijn beleving van het licht werd bedorven door gedachten. De tijd van de natuur liet zich stilzetten, maar de geest ging door. Hij moest het leren. Rust leren. Innerlijke schoonheid had oefening nodig. 

De zon hield het langer vol dan hij. Hij ging de kamer uit en naar boven. Guy stond voor het raam in de slaapkamer. Op de ruit zat een natte plek en er lag een plas tussen Guy’s benen. Hij schudde zijn piemel en druppels spetterden tegen het glas. 

‘Dat lucht op.’

Laurent bleef in de deuropening staan. Wat maakte het uit, wat gaf hij erom? Hij zou naar een andere kamer gaan en het verdween uit zijn leven. Het was bezoedeling, maar wat dan nog? Na de oorlog, na wat ze allemaal hadden meegemaakt? Wat maakte het uit?

Maar hij liep naar Guy en gaf een por tegen zijn schouder. Guy ging voor niemand op de loop, behalve als dat slimmer was. Maak je niet druk, man, maar dat wilde hij niet horen. 

‘Goed dan, ik maak het schoon. Jezus, waar jij je druk om maakt. Ik bedoel, het is maar een beetje water. Het is niet zo dat het een gat in het glas bijt. Goed hoor, op mijn knieën en schrobben. Als je erop staat. Heb je ergens schoonmaakspul gezien?’

Laurent ging naar een andere slaapkamer en liet zich op het bed vallen. Zijn hart bonkte even. Hij hoorde Guy een gangkast openen. Gevonden, riep hij. Hij hoorde Guy in de badkamer een emmer vullen, naar de slaapkamer gaan en een dweil of een handdoek uit de emmer halen en uitwringen. Hij hoorde water spetteren en geveeg met een natte doek. Zielig, dacht hij. Guy die zich zo op zijn kop laat zitten, die naar zijn pijpen danst. Guy wilde geen ruzie want ze waren op elkaar aangewezen. Guy was bang voor ruzie want als ze elkaar gingen haten en in de steek lieten, kon Laurent zichzelf redden. Guy had mensen nodig. Hij behandelde ze vaak als vuil, maar hij had ze nodig. Juist daarom deed hij dat, want hij was boos omdat hij ze nodig had. Laurent had genoeg aan de schoonheid van de lage zon en de harmonie van een prachtig huis. Hij had genoeg aan wat voor het oprapen lag en wat je niet van een ander hoefde te krijgen.

Laurent wilde het zelf schoonmaken, maar daarvoor was het te laat. Guy was klaar. Hij wilde roepen dat het hem speet, maar dat kreeg hij niet voor elkaar. Het speet hem als hij Guy was en een plek zocht om te pissen, maar niet als hij zichzelf was en een huid van schoonheid om zich heen voelde. 

Schoonheid en waarheid. Hetzelfde. Een leugen en je was geen schoonheid meer waard. Een leugen en je oog sloot zich en je vermogen om schoonheid te ondergaan was weg. Je kon lelijkheid zien en leugens horen, maar wat je schiep, schiep jou. Hij moest Guy vergeven.

De zon was onder toen ze in de kamer kwamen. Het licht deed het niet. Guy ging naar de kelder en zette de stroom aan. Laurent ging op een bank zitten. 

‘Geweldig, vind je niet. En geen mens die ons lastigvalt. En nu eens in de keuken kijken of er iets te eten valt.’

Guy ging naar de keuken. Laurent hoorde hem lopen en rommelen met spullen. 

‘In de voorraadkast in de bijkeuken staat genoeg’, riep Guy. 

Ze konden brood bakken als ze wilden en als ze wisten hoe. Guy’s stem klonk gedempt en ver weg. De lampen weerspiegelden in de donkerblauwe ruiten. Nog even en de lucht was zwart en sterren en de maan lieten zich zien. Krekels hadden het overgenomen van de vogels. Laurent ging naar het terras om de avond te ruiken. De duisternis legde een deken over hem heen en hij kon die avond met een gerust hart gaan slapen.

Uit: Naderhand