Je wandelt met je ouders in het bos. Het is mooi weer. Het bos ruikt lekker en de vogeltjes kwetteren. Je slentert achter je ouders aan en verzinkt in gedachten.
Het was voor Bram lastig om met zijn gedachten in het bos te blijven en niet af te dwalen naar perikelen op het werk of taakjes die thuis op hem lagen te wachten. Hij moest bellen voor het zonnescherm dat pas geleden was opgehangen, maar nu al van de muur dreigde te vallen. Hij moest de barbecue schoonmaken. De vorige avond was het te gezellig om dat te doen en Sylvia weigerde van een minder dan smetteloze barbecue te eten. Een beetje roet hoort erbij, zei hij, want waar denk je dat die barbecuesmaak vandaan komt? En je gaat er echt niet dood van. Zij vond van wel en begon over roken en kanker en dat het belachelijk was om overal roken te verbieden en het vervolgens met je barbecue te gaan doen.
‘Ik denk dat dat andere stoffen zijn.’
‘Kanker is kanker.’
Ze had een punt. Tegenwoordig wisten ze zoveel over de oorzaken van kanker, dat je het echt overal van kon krijgen. En je kon het zomaar krijgen, dus kon je nooit bewijzen dat je het niet van je beroete barbecue kreeg.
Waarom dacht hij in het bos in godsnaam aan de barbecue en kanker. De natuur moest rustgevend zijn, terwijl het bij hem ongeduld opwekte. Even de wandeling afwerken en hij kon weer verdergaan. Het tegendeel van wat de bedoeling was, gebeurde. Zou dat bij Sylvia die naast hem liep ook het geval zijn? Hij wilde het niet vragen, omdat ze dan begon te kletsen en zijn kans op rust helemaal verkeken was. Hij moest zijn gedachten richten op bomen en struiken en daarom keek hij naar het dode hout tussen die bomen en struiken. Wormen, bacteriën en paddestoelen ruimden dat op, maar zo te zien waren ze op vakantie. De bosbodem was een puinhoop: een vuilnisbelt van afgedankte takken en overbodige dennenappels. Naaldbomen maakten een overdreven overvloed aan vruchten en het putte ze uit, want afgezien van een paar takken met naaldjes boven in de boom, waren het levenloze stammen. Een naaldboom gaf er niet om hoe hij eruit zag. Een loofboom in de winter ook niet, maar die had de rest van het jaar nog enige charme.
Zo, dacht Bram, dat waren de gedachten die de natuur opwekte. Welke schrijver had gezegd dat de natuur hooguit een kwartier per dag vermaakt? Of hij dat in een vrouwenblad gelezen, waar elke week een pagina werd gevuld met belegen meningen over belegen onderwerpen. Sylvia las die dingen: hij bladerde er doorheen en bekeek de foto’s van magere modellen en de zeldzame knappe vrouw. Helaas kon hij de koppen niet ontlopen, want je las wat je zag. Kon je naar een woord kijken zonder het te lezen? Nee, net zo min als je naar een mooie vrouw of een deel van haar anatomie kon kijken zonder je te verlustigen. Het ene had je als kind geleerd, lezen dus, het andere als puber, en je kwam er nooit meer van af. Behalve als je homo werd, want dan verschoof je lust naar het andere geslacht. Of had je het dan niet eerder gehad?
Een vrouwelijk collega vertelde een paar dagen eerder dat haar vriendin de eerste vrouw was op wie ze verliefd was geworden. Daarvoor viel ze op mannen dat deed ze nog steeds, als ze tenminste ergens op hoefde te vallen. Bam, ze ontmoette haar en ze was verkocht. Zo ging het. Geen waarschuwing vooraf, geen heimelijk verlangen naar vrouwen terwijl ze met een man was.
Een vreemde ervaring, dacht Bram. Hij kon zich zelfs niet voorstellen dat hij verliefd werd op een andere vrouw, want Sylvia bezette dat deel van zijn gevoel en in de verste verten was er geen drang om verliefd te worden te ontwaren. Niet dat hij nog helemaal ondersteboven was van Sylvia. Wie was dat na twintig jaar huwelijk. Ze voldeed. Zo zou hij het nooit tegen haar zeggen, maar het was wel een feit. Voldoen was goed en hij was zuinig op haar en op dat gevoel. Verliefdheid was trouwens een toestand die was samengesteld uit wat was aangepraat door vrouwenbladen, uit een groot deel aanstellerij en een splinter oprecht gevoel. Hij zag het overal om zich heen. Als verliefdheid zo’n heftige impuls was, waarom bleven de meeste mensen dan jarenlang bij elkaar, ook de lui die ooit gescheiden waren en daarna voor een eeuwigheid gebonden bleven aan hun nieuwe partner? De lui die hun liefdesgevoel lieten spreken, zoals beroemdheden soms beweerden dat ze deden, en daardoor van de ene partner naar de andere fladderden, werden veroordeeld. Nee, niet liefde laat de wereld ronddraaien, zoals een of andere schrijver ooit had gezegd, maar trouw. Trouw was geen vluchtig gevoel, maar een houding, een keuze en een verantwoordelijkheid. Bram ging voor trouw en liefde liet hij aan zijn puberdochters over.
Hun drie meiden waren in de leeftijd van de jongensaandacht. Natuurlijk waren ze niet meer het bos in te krijgen en dat was maar goed ook. Voor even was hij verlost van hun tegenzin, hun gekibbel en de drukte die ze maakten als ze het naar hun zin hadden, want zelfs in het bos weleens was voorgekomen. Alleen met Sylvia was het een stuk rustiger, alleen moest hij haar zo ver krijgen dat ze ook hem niet meer die verdoemde natuur insleepte. Ze bleef het doen, ondanks dat hij elk bos bestempelde als een verwaarloosd park of een ecologische vuilnisbelt en zich beklaagde over honden, hardlopers en sportfietsers. Sylvia was onvermurwbaar en ze chanteerde.
‘We kunnen ook een hond nemen. Dan hoef jij niet meer mee en in het bos is het beter gezelschap dan jij.’
De meiden juichten het idee toe, maar Bram verafschuwde het, want hij wist hoe het zou gaan. Na de nieuwigheid van een week liep hij drie keer per dag door de wijk met in de ene hand de riem van het monster en in de andere een plastic zakje voor zijn drollen. En ze haalden stank, gehijg, geblaf en geschrok als het beest zijn voer wegwerkte het huis in.
‘Over mijn lijk en dat meen ik. Hond erin, ik eruit en dan zien jullie maar hoe je de hypotheek betaald en aan je eten komt.’
Bram dacht aan zijn dochters en was jaloers. Marit lag op haar bed en stuurde op haar telefoon berichtjes naar vriendinnen. Fay lag op haar bed en las. Stacey lag op haar bed en deed niets. Ze beschikten over hun eigen tijd en dat was iets om jaloers op te zijn. Gewoonlijk was dat ook voor hem het geval in hun huishouden. Sylvia en hij hadden respect voor elkaars bezigheden en niets doen was ook een bezigheid. Ze zeurden niet over huishoudelijke taken en klaagden niet als de een stofzuigde en de ander op haar telefoon hing. Alleen die verdomde tochtjes naar het bos. Sylvia wilde fietsen. Als het weer niet meezat, kreeg hij het voor elkaar dat ze met de auto gingen. Dat scheelde een half uur. De wandeling duurde doorgaans een uur. Alles bij elkaar anderhalf uur en rekenkundig was dat niet veel, maar het voelde alsof zijn vrije dag in zijn geheel verdween in het zwarte gat dat het bos was.
Sylvia wees de weg. Zo kon je het zien, maar soms leek het alsof hij als een hondje achter haar aan liep. Het leek alsof ze op zoek was naar een plek die haar meer schonk dan het uitzicht op bomen en struiken. Op plekken die een aangenaam uitzicht boden, gingen ze even zitten. Ze schoven takjes en dennenappels weg en zegen neer op de zachte bosbodem. Bram dwong zich om rond te kijken en soms ontstond dat magische gevoel dat het besef waar hij was wegebde en er niets anders overbleef dan de kracht en macht van enorme bomen en de kleurenpracht van tinten groen en bruin.
Dat gevoel duurde nooit lang. Schoonheid slijt en in tegenstelling tot de verrukkelijke schoonheid van een naakt vrouwenlichaam, kon je met een bos niet meer doen dan bewonderen. Je kon het niet betasten, proeven of erin dringen en daardoor extase opwekken. Wat je kon doen en wat hem vaak overkwam, was zijn gedachten de vrije loop laten en merken dat ze bij die naakte vrouw uitkwamen. Soms was het Sylvia, soms een collega of een rennend meisje dat hij op een bospad had gezien. Hij vond het niet erg. Gedachten aan seks wekten nu eenmaal gevoel op en wat was er mis met gevoel? Hij legde een hand op Sylvia’s schouder of been en soms kusten ze. Hij stelde voor om te vrijen, maar Sylvia lachte en zei dat ze vast en zeker werden betrapt en dat was vreselijk gênant op hun leeftijd.
‘En als we een eenzaam pad ingaan?’
‘En dan met mijn billen in de dennennaalden liggen? Thuis in bed is het ook fijn. De volgende keer, misschien.’
Het kwam er nooit van en hij viel terug op fantasieën. Zo’n onbekende hardloopster zou eerder bereid zijn zich in de natuur te laten nemen dan zijn eigen vrouw, maar als Sylvia erbij was, keek ze wel uit. Misschien moest hij maar eens alleen naar het bos gaan. Als hij dat tien jaar lang elke dag deed, was er een kans dat hij met een onbekende in gesprek raakte. Seks? Tweeduizend jaar elke dag naar het bos. Bram was een realist en kende de kloof tussen fantasie en realiteit. Die kloof was zo breed als de Stille Oceaan.
Sylvia tikte tegen zijn schouder en wees naar een boom. Ze fluisterde dat ze een eekhoorn had gezien. Dat was bijzonder, want de bossen in hun omgeving waren zo goed als levenloos. Ze hoorden vogels en er stonden borden dat je afstand moest houden van de runderen, maar zelfs die enorme sukkels hielden zich verborgen. Hij had het eekhoorntje gemist. Sylvia beschreef de kleur en gaf aan hoe groot het was. Niet groot, maar dat waren eekhoorns niet. Een uit de kluiten gegroeide muis met een staart, dacht hij.
‘Hij is weggerend om Donald Duck te gaan pesten.’
Zijn meiden konden niet meer lachen om de flauwe grappen waar ze vroeger geen genoeg van kregen. Sylvia was een opgewekte vrouw, maar was immuun voor zijn soort humor.
‘Ze zijn erg schuw en hij is vast in de boom geklommen, want daar is hij veilig.’
‘Voor wat’, zei hij op de toon van een serieuze vraag. ‘Heeft zo’n diertje hier natuurlijke vijanden?’
‘Marters, loslopende honden. En ze zijn op hun hoede voor alles wat beweegt, want ze weten niet dat wij hen met rust laten.’
‘Arme beestjes.’
‘Dat is de natuur.’
‘Ze voelen zich zoals wij in de oorlog toen er overal Duitsers waren.’
In het bos moest vooral over niets gepraat worden en Brams opmerking die een geschiedenislesje beloofde, was genoeg om Sylvia stil te krijgen. Hij was weer alleen met zijn eigen gedachten en die gingen niet over eekhoorntjes. Hij concentreerde zich op het meisje dat langs hen was gerend. Haar mooie billen in een strak broekje en een mouwloos en strak hemdje dat fungeerde als beha. Ze kwam bezweet thuis, gooide alles uit en trok haar vriendje onder de douche. Ze kusten en hij waste haar en daarna nam hij haar vochtig en met natte, blonde haren op hun bed. Hij was voor de gelegenheid de jongen.
Met drie dochters in huis was er weinig kans op een spontane vrijpartij. Hij moest zijn fantasie bewaren tot die avond en maar alvast aanvaarden dat het er niet van zou komen. Soms benam Sylvia’s lichaam in hun bed hem alle zin. Te bekend, veronderstelde hij, maar ook te plomp en te sloom, hoewel ze niet dik was. Zij was doorgaans mat en de broodnodige opwinding moest van hem komen. Hij mocht blij zijn dat hij nu en dan zijn gang mocht gaan, was haar gebruikelijke boodschap.
Het ging de verkeerde kant op. Zijn gedachten, bedoelde hij, want hij had geen benul waar ze waren en vertrouwde zoals altijd op Sylvia. Hij gaf haar een hand en voelde dat ze dat waardeerde. Ze liepen over een open plek in de volle zon. Het bos ging over in een heidelandschap dat hij herkende en hij wist dat ze vlakbij de parkeerplaats waren.
‘Prachtig weer, vind je niet?’
‘Heerlijk.’
Een boswandeling was een bad in tevredenheid. Zo voelde het als hij dacht aan zijn prachtige dochters en lieve vrouw.
Uit: Fragmenten