Jack

Op zijn werk maakten ze grapjes over zijn dagelijkse telefoontje naar huis. 

‘Met mij.’

‘Ik denk over drie kwartier.’

‘Nee, drie kwartier. Ik ga nu weg.’

’Ik denk niet dat het druk is.’

’Ha,ha,ha…’

‘Ja hoor.’

’Vanavond nog, heel zeker.’

’Tot zo, liefje.’ 

Jack belde elke dag vlak voordat hij wegging met zijn vrouw. Zijn collega’s zeiden dat hij het deed om zijn vrouw de kans te geven haar liefje de deur uit te werken. Of om de boel nog een keer te poetsen voor de baas thuiskwam. Of om alvast op de oprit te gaan staan met zijn krant en pantoffels. Hij lachte met de kerels mee en zei dat hij het deed omdat hij niet elke dag op dezelfde tijd thuiskwam. Soms liep het werk uit en soms moest hij tanken of omrijden omdat er een straat was opgebroken. 

Eigenlijk wist hij niet waarom hij het deed. Hij was ermee begonnen omdat het lief leek en toen bleef hij het doen omdat hij dacht dat Wilma erop rekende. Misschien vond ze het fijn om even zijn stem te horen. Of misschien wilde hij voor hij thuiskwam haar stemming peilen. Meestal klonk ze poeslief, maar soms hoorde hij een nare ondertoon en dan wist hij dat hij op zijn hoede moest zijn. Als ze nors deed, was het alsof hij er niet was. Met een blik of opmerking verbande ze hem naar het eenzaamste hoekje van de wereld.

Hij was doodsbang om iets dat een gewoonte was geworden te veranderen. Hij had eerlijk gezegd geen idee wat zijn telefoontje voor Wilma betekende. Als hij ermee stopte, kon ze er haar schouders voor ophalen, maar het kon evengoed een nieuw teken zijn dat hij niets om haar gaf. Met Wilma wist je het nooit. Invloed uitoefenen op wat ze dacht, was onmogelijk. Als je er toch een poging toe deed, dacht ze er het slechtste van en had je de poppen aan het dansen. En dat was het laatste wat Jack wilde.

Op het werk dachten ze dat Wilma een gezellige huisvrouw was. Net als hun eigen vrouwen kon ze vast lachen om de grapjes die ze over haar maakten. Het was maar goed dat ze ze niet hoorde. Wilma was fijngevoeliger dan de vrouwen van zijn collega's en je moest voorzichtig met haar zijn, maar hij moest toegeven dat hij niet aan haar leiband liep. Hun vrouwen waren gemakkelijk, maar strikt. Wilma was moeilijk, maar soepel. Hij hoefde geen toestemming te vragen voor alles wat hij deed. Hij hoefde haar niet overal bij te betrekken. Ze maakte niet uit wat hij wel of niet deed. Als hij naar huis belde, was het niet om te vragen welke boodschappen hij na het werk moest doen.

Als hij het over Wilma had, zeiden zijn collega’s dat ze jaloers op hem waren. Jacks vrouw vertrouwde hem en liet hem vrij. Bij hen was dat sinds de eerste dag van hun verloving niet meer voorgekomen. Hun vrouwen waren de hoofdbewakers van de inrichting. Ze konden hun gedachten lezen en 's avonds aan tafel werden ze verhoord tot ze uitgekleed tot op hun onderbroek voor haar stonden, en dan moest die onderbroek ook nog omlaag, maar niet waarvoor je het wilde. Als ze de hele week braaf waren geweest, kregen ze op zaterdagavond seks.

Jack vertelde zijn collega’s niet dat de vrijheid die Wilma hem gaf, werd ingegeven door onverschilligheid. Je kon je afvragen of je daar blij mee moest zijn. Het liet Wilma namelijk koud wat hij deed, zolang hij ervoor zorgde dat zij er niets mee te maken had. Hij moest voor haar klaarstaan als ze hem nodig had, hij moest vriendelijk en geduldig zijn en vooral, hij moest haar niet lastigvallen. Als tegenprestatie zorgde zij ervoor dat ze gelijkmoedig bleef. Het was geen afspraak die uit nood was geboren, maar het gevolg van hun wederzijdse toegeeflijkheid. Het was een gewoonte geworden, die ervoor zorgde dat het bootje in rustig water bleef. Bij de kleinste hobbel in de weg sloeg Wilma’s stemming om. Dan werd ze nors en koud en had hij het gevoel dat zijn leven zich verder afspeelde in een woestenij zonder een levende ziel om troost bij te vinden.

Doorgaans was er rust, maar de toestand die daaruit voortkwam was niet prettig. Het was maar goed dat hij de bloeitijd van hun huwelijk grotendeels was vergeten. Dan hoefde hij niet te treuren om wat hij was kwijtgeraakt en te hopen op iets beters. Het verval van een huwelijk was als ouder worden. Je zag het aankomen en als het zover was, zat je ermee, maar je hield het niet tegen. Als je wijs was, zorgde je ervoor dat je er niet aan leed.

Hun huwelijk was al vlug ijskoud geworden, vlugger dan hij verdiende, vond hij indertijd. Ze waren verstandig genoeg om hun huwelijk niet aan elkaar te lijmen met afspraken die er kunstmatig leven in pompten. Zowel Jack als Wilma legden zich erbij neer dat ze op de koude grond stonden, waar ze grootmoedig en hoffelijk konden zijn en waar ze vooral veilig waren. Ze waren beschut voor elkaars onvermoede driften. Ze stonden onbeweeglijk in een kamer vol porselein, zodat er niets kon breken. Ze ademden niet, om maar niet in ademnood te raken. Hun harten sloegen niet, want dan konden ze ook niet verlamd raken. 

Wilma was ontevreden van aard. Als je het nest kende waaruit ze kwam, kon je dat begrijpen. Jammer genoeg lagen haar aard en karakter vast voor de eeuwigheid. Dat was evenzeer te wijten aan haar natuur als aan de keuze die ze had gemaakt. Om zichzelf te handhaven, moest ze blijven geloven in haar eigen kracht. Blijven wie ze was, was het bewijs van die kracht. Als ze iets wilde doen aan wat haar stoorde, moest ze de omstandigheden van haar leven aanpassen; niet zichzelf. 

Jack was een van die omstandigheden. Gebruikmakend van zijn genegenheid en toegeeflijkheid had ze hem gevormd naar haar wensen. Je kon hem een slappeling noemen, maar het kwam erop neer dat hij geen onenigheid wilde en dat hij daarom boog hij voor haar wil. Wilma begreep dat en maakte er gebruik van.

Dat zijn gevoel voor haar vermengd was geraakt met bitterheid maakte haar niet uit. Bitterheid kende ze uit haar jeugd. Ze voelde ze zich erin thuis. Ze wist dat ze nooit tevredener zou zijn dan ze op een willekeurig moment in haar leven was en daar legde ze zich bij neer. Ze kon niet gelukkig zijn zoals anderen mensen, dus zorgde ze ervoor dat ze zich niet ellendig voelde. Daar moest alles voor wijken. Ook hij. Het maakte haar gevoelloos en meedogenloos, maar ook dat was een toestand die haar niet deerde, zoals een zieke zich niet drukmaakte dat hij lastig was en zijn verzorger doodmoe van hem werd.

Jack kwam thuis en zoals elke dag vroeg ze hoe zijn dag was.

‘Gewoon.’

In de auto had hij nagedacht over het leven waarin hij vastzat. Hij was er somber van geworden. Het lag evenzeer aan haar toon als aan zijn stemming, maar hij kon het niet opbrengen om meer dan een half woord te zeggen. Hij ging aan de keukentafel zitten en keek toe terwijl ze kookte.

‘Hoe was jouw dag?’

 Hij kreeg zijn eigen antwoord terug. Het was onbeleefd om de krant te pakken, dus wachtte hij tot ze nog iets zei. En zoals altijd stemde zijn aanwezigheid haar milder en begon ze te praten. Hij luisterde. Dat was de gewoonte en elke dag opnieuw benadrukte het de ongelijkheid tussen hen. Als ze klaar was met vertellen, was het zijn beurt. Hij verpakte wat hij had te zeggen in een beknopte boodschap, waarover ze nauwelijks iets zei. Soms dwong ze zich om mee te leven en dan kwamen er dooddoeners, die hij afweerde door te glimlachen en er verder over te zwijgen. Of hij begon over iets wat over haar ging. Dan praatte ze weer en als ze praatte was ze voor haar doen opgewekt. 

Ze waren uitgepraat en er was niets aan te doen. Het eten kwam op tafel. Als je at, kon je met een gerust hart je mond houden. Even later waren ze klaar met eten. Jack ruimde af en keek toe terwijl Wilma aan de leeggeruimde tafel haar dagelijkse sigaret rookte.

Ze wezen elkaar voortdurend af en ze had het niet in de gaten. Of eigenlijk, ze vond dat het zo hoorde. Ze wilde het. En hij had geen andere keuze dan zijn waardigheid te bewaren en niet te zeuren of te smeken om haar warmte. De kou die daar het gevolg van was, nam hij op de koop toe. Dat was nou eenmaal het klimaat van het huis waarin hij woonde.

Uit: Pelgrims