Mees
Hij kon het niet volgen. Lag het aan wat hij studeerde? Accountancy was een nuttige opleiding, maar je leerde er niet hoe de wereld in elkaar zat.
‘Hé Mees, ben je er nog?’
Julian stootte hem aan.
‘Huh, wat?’
‘We hebben het over de situatie in Jemen, gast. Over die oorlog die al jaren doorgaat zonder dat iemand weet waarover het gaat.’
Owen vulde aan.
‘Waar ze pas geleden al die archeologische vondsten hebben gedaan die nu door beide partijen in puin worden geschoten. Islamieten hebben niet hetzelfde respect voor oudheden als wij.’
‘En wat denk je van Monte Casino?’
‘Dat waren Duitsers.’
‘Toevallig niet. Het klooster is in puin geschoten door de Amerikanen.’
‘Omdat de Duitsers zich erin verscholen. De geallieerden hebben bij bombardementen steeds instructie gegeven om historische steden te ontzien. Zowel in Duitsland als in Japan. Bij de Amerikanen stond Kyoto vanwege de historische betekenis helemaal onder aan de lijst van steden die ze gingen platgooien.’
‘Wat weer een hele troost was voor de inwoners van Hiroshima en Nagasaki.’
‘En iedereen weet dat de Engelsen Dresden hebben ontzien op persoonlijke order van Churchill.’
Dat was sarcastisch bedoeld van Julian.
‘Als Jezus net als Mohammed een legerleider was geweest, was de westerse geschiedenis heel anders geweest.’
‘Ik denk het juist niet’, zei Gijs. ‘De ideologie volgt de omstandigheden, zegt Marx. Hoeveel oorlogen en geweld heeft de katholieke kerk niet gedoogd en goedgekeurd, terwijl Jezus een doetje was die geen mens kwaad deed. Je kunt Mohammed niet de schuld geven, hoewel hij thuis had moeten blijven om de Koran beter te redigeren. Er staan meer ongerijmdheden in dan in de Bijbel. En een hoop onzin.’
‘En vergeet de Thora niet.’
En zo verder. Ze studeerden alle vijf en in het weekend kwamen ze terug naar hun geboortestad en ontmoeten ze elkaar in hun stamkroeg. Allemaal anders, maar toch hetzelfde, gold voor de vrienden. Afgezien van hun uiterlijk, vielen die verschillen voor buitenstaanders erg mee. Het waren zelfingenomen, bij tijd en wijle drukke, maar vaak ook lieve jongens, die uit degelijke families kwamen en stuk voor stuk op het juiste spoor naar de toekomst zaten. Ze studeerden. Ze weifelenden of zochten niet langer, want dat hadden ze op de middelbare school gedaan. Daarna waren ze verschillende kanten opgegaan, want hun universiteiten en hogescholen lagen toevallig in andere steden. Maar ze kwamen trouw ieder weekend terug naar het nest.
Door de studies waren hun gesprekken op een hoger plan gekomen. Ze kenden de wereld natuurlijk al, en anders waren ze arrogant genoeg om daarvan overtuigd te zijn, maar er werden perspectieven toegevoegd. Gijs studeerde geschiedenis en had oog gekregen voor de kleine man, die stelselmatig onderdrukt en misbruikt werd. Owen kreeg oog voor de overwegingen van mensen die migratie’s op gang hadden gebracht. Hij deed sociale geografie. Hun gezonde zelfingenomenheid kreeg bij Julian een akelige oppepper door zijn psychologiestudie, waardoor hij een tikkeltje pedant werd. Bij Stef hetzelfde omdat hij inzag dat communicatie de motor van de geschiedenis was. Het zal duidelijk zijn dat accountancy daar schril bij afstak. Het was geen wetenschap, maar een ambacht, zeiden de vrienden als ze Mees niet voor het hoofd wilden stoten. Het was iets dat je beter aan een computer over kon laten, dachten ze. Maar Mees hield van cijfers, hield van orde en overzichtelijkheid en wilde na zijn studie een echte baan. Dat laatste zagen de vrienden ook wel. Rijkdom en daardoor mooie vrouwen lagen voor Mees in het verschiet, terwijl zij verzuurden op hun zolderkamer en genoegen moesten nemen met assistentschappen en mollige of tattoo-meisjes. Op dat moment moesten ze genoegen nemen met niets, want geen van hen had een vriendin. Ze zagen de bui trouwens hangen. Vriendinnen erbij en de groep viel uit elkaar. Ze ging het altijd en zo ging het nu eenmaal.
We gaan het niet hebben over het verval van deze vriendengroep. Dat verval is onvermijdelijk, behalve als de vrienden zich rond een hersenloze liefhebberij zoals sport of het bezoeken van festivals hebben verzameld. Dan kunnen vriendinnen geen kwaad, want tijdens sport worden ze genegeerd en naar festivals gaan ze gewoon mee. Ze dienen dan als meer of minder aantrekkelijke decoratie en ze kunnen in de rij staan voor biertjes. Vriendenclubjes zijn uit hun aard seksistisch. Meiden, wees op je hoede! Maak er een einde aan als je tenminste wilt dat je vriend aandacht voor je heeft, meegaat op je gevoelsrijke, omzichtige levenspad en het maken van kinderen niet eindeloos uitstelt.
De vrienden van Mees groepeerden zich niet rond sport of drank, maar rond hun gezamenlijke verleden op de middelbare school - ze waren uitblinkers - en hun keuze voor een rationele, cerebrale leefstijl. Ze waren slim en wisten het. De rest van de mensheid was een stuk dommer, uitzonderingen daargelaten, en dat wisten ze ook. Die zelfverzekerdheid droegen ze schaamteloos uit en het had al heel wat meisje afgeschrikt. Arrogant, pedant, zelfingenomen, emotioneel achterlijk, wreed, debiel: het waren een paar van de kwalificaties die regelmatig opdoken in de verhalen over de gefrustreerde omgang met een of meerdere van de jongens. Mees was het minste erg want hij wist wat een spiegel was. Als je je best deed, zag je jezelf erin zoals een ander je zag. Hij wierp er soms een blik op en stelde zichzelf dan bij. Vandaar dat hij zichzelf niet meer dom voelde als zijn vrienden leuterden over de wereldgeschiedenis, deden alsof ze alles wisten en meenden dat hun pril verworven perspectief zaligmakend was. Hij haalde er zijn schouders voor op. Er was een andere wereld waar zijn verstand heerste. De wereld van de wiskunde. Dat was zijn domein en hij bekommerde zich er niet om of die wereld wel of niet bestond. Als dat niet het geval was, was wiskunde nog altijd een adembenemende constructie, waaraan de scherpste geesten duizenden jaren hadden gebouwd. Het was een schepping die de natuur naar de kroon stak. Heel wat indrukwekkender en edeler dan de machtspolitiek van moderne staten, om maar wat te noemen.
Jammer genoeg vond maar een enkeling fatsoenlijk werk in de wiskunde, dus had Mees zijn talent en zijn liefde te grabbel gegooid en voor accountancy gekozen. Hij verdiende zijn studiegeld door de belastingaangiften van zijn hele familie en de families van zijn vrienden in te vullen. Ze konden het zelf ook, maar hij hield de illusie in stand dat er een of andere vorm van magie nodig was om een fijn bedrag terug te krijgen. Dat was niet zo. De regels kennen was genoeg. Hij kende ze: zij niet.
Wat het leven van de jongens vooral kenmerkte, was het gebrek aan verandering. Mensen houden niet van veranderingen: hooguit van een variatie op een bekend thema, dat ze een verandering noemen om interessant over te komen. Na twintig jaar een andere camping, deze keer geen lichtgrijze, maar een donkergrijze wagen, niet meer elke dag vlees, maar vier keer per week. Dat soort veranderingen waren ingrijpend genoeg om het bekende weer op waarde te schatten. Ook degene die prat gaan op een dynamisch leven, zitten in een versteend patroon van chaos en onvoorspelbaarheid. Zet ze in een omgeving van orde, rust en bezinning en de paniek slaat pas echt toe. De vrienden waren niet anders. Wat ze deden, deden ze al jaren en het was een patroon dat was vastgelegd op hun eerste schooldag.
Het is een bekend patroon. Naarmate mensen ouder worden, wordt de schoolgang vervangen door een baan en het ouderlijke gezin door een eigen gezin met een partner en kinderen. De omgang met vrienden, wat ontelbare weekends had gevuld, is kwetsbaar, zoals al eerder gezegd. Het kan een stompzinnige vorm krijgen, zoals samen sporten of op vrijdagavond spelletjes doen, of helemaal verdwijnen. Mees zag het rampzalige einde in de verte verschijnen, want hij had een meisje leren kennen.
Ze heette Tina en zag er niet uit zoals hij zich een meisje had voorgesteld. Net als hij studeerde ze accountancy. Ze woonde bij haar ouders aan de andere kant van het land. Ze had een kamer een paar straten van die van hem, zodat ze samen naar de academie en terug fietsten. Hij was bij haar blijven eten en na het eten hadden ze een bordspel gedaan. Het was allemaal heel pril en onschuldig. Onschuldig in de zin dat seks nog geen rol speelde. Seks was niet het eerste waar je aan dacht als je in Tina’s gezelschap was. Ze leek er het type niet voor. Ze was jong en dat had een zekere aantrekkelijkheid, maar verder was ze doodgewoon. Bleke huid, geen make-up en verder geen opvallende aandacht voor haar uiterlijk. Ze droeg kleren waarmee ze een gereformeerde dienst kon bijwonen en toen God het charisma uitdeelde, was de emmer leeg toen zij aan de beurt was. Hij kon de afkeuring door zijn vrienden dromen. Maar wat ze hem wel gaf, was het gevoel dat hij bij haar thuis was. Zij ook bij hem, want dat had ze gezegd en ze had hem daardoor op de gedachte gebracht dat dat behaaglijke thuisgevoel was wat ze hem gaf. Meer was niet nodig: meer was met Tina misschien niet eens mogelijk.
De ramp kondigde zich aan toen Tina had gezegd dat ze over drie weken het weekend niet naar huis ging, maar in de stad bleef om te studeren.
‘Als je ook blijft, ga ik voor je koken.’
Natuurlijk dacht Mees meteen aan seks.
‘Mama heeft me een recept gegeven voor een zuurkoolschotel die je vast heel lekker vindt.’
‘Het hele weekend?’
‘Zonde van de reiskosten als ik maar een dagje thuis ben.’
‘En je gaat het hele weekend leren?’
‘Niet op zondag. Dan kunnen we na de dienst iets leuks aan doen, bijvoorbeeld wandelen in het bos.’
Ze dacht even na. Hun kamers lagen midden in een grote stad.
‘Of picknicken in het park.’
Zo’n meisje was Tina en Mees was heel gelukkig met haar. Hij vermoedde dat hij dat tot zijn dood zou zijn, hoewel dat overbodig dramatisch klonk. Hij zat in de trein naar huis. Het was vrijdagavond en druk. Op het station had hij afscheid genomen van Tina. Hun kussen werden steeds inniger en hij had zijn hand van haar rug naar haar zijde verplaats, zodat hij de bolling van haar borst kon voelen. Sinds ze haar studieweekend had aangekondigd, dacht hij vaker aan seks. Ze wisten van elkaar dat ze het nog nooit hadden gedaan. Dat maakte het extra spannend, maar ze vertrouwden elkaar. Als het een afknapper werd, hadden ze elkaar en hun intimiteit nog. Mees vroeg zich af hoe hij het moest aanpakken. Hij hoopte dat zij het initiatief nam, want het was tenslotte haar plan om een weekend in de stad te blijven. Het ging zoals het ging en als het niet ging zoals hij verwachtte, of liever gezegd hoopte, werd het hoe dan ook een leuk weekend. Een weekend vol betekenis, want hij was in ieder geval van plan Tina te vertellen hoeveel ze voor hem betekende. Groter probleem: hoe vertelde hij het zijn vrienden? Hij zou voor altijd de jongen zijn die de vriendengroep had opgebroken.
Smoezen werkten niet. Daar prikten de jongens meteen doorheen en hij wilde niet liegen tegen zijn vrienden. Meedelen dat hij een weekend oversloeg en hopen dat ze er niet op door gingen? Vergeet het maar. Dat gebeurde nooit. Het was hun heilige eed: gij zult nooit verzaken! Als je echt ziek was, verzamelden ze zich in je slaapkamer, legden het bordspel op je bed en deed je mee tot je uitgeput was of je moeder de jongens wegstuurde. Dan maar de waarheid vertellen en een appél doen op hun volwassenheid, op de onvermijdelijk menselijke groei en de aankondigingen van de volgende fase in hun levensloop? Je kon het niet helpen dat je ouder werd en ze moesten het met hem eens zijn dat je je had te gedragen naar je leeftijd. Niemand wilde voor infantiel aangezien worden.
Piekeren verkortte de treinrit. Mees stapte uit en liep Gijs tegen het lijf. Zelfde trein, andere coupé. Dat gebeurde regelmatig. Ondanks dat ze zo slim waren, waren ze nog niet op het idee gekomen om door de trein te lopen om elkaar op te zoeken. Op maandagochtend gingen ze samen terug naar school en dan wel in dezelfde coupé want dan zagen ze elkaar op het perron. Mees merkte meteen dat Gijs iets minder jolig was dan gewoonlijk.
‘Veel leren in het weekend. Anders gaan we een beetje achterlopen.’
Dat deed hij in feite al. Gijs vertelde over een gesprek met zijn studiebegeleider en hij stond er niet al te best voor. Aanpoten of oprotten: daar kwam het op neer. Ze stonden bij de bushalte en lieten de bus vertrekken, want hun gesprek was te ernstig om te beëindigen.
‘Wist je dat niet?’
‘Natuurlijk wel, maar je kunt er niet altijd iets aan doen. Het stapelt zich op.’
‘Dat is vaak het probleem’, zei Mees. ‘Plannen kan geen kwaad.’
‘Doe ik en daarom zag ik al een paar maanden geleden wat er op me afkwam.’
‘En heb je er iets aan gedaan?’
Blijkbaar niet. Mees vroeg waarom hij het zo ver had laten komen.
‘Omstandigheden.’
Van de normale guitige blik van Gijs was weinig over. De jongen zag er verslagen en doodmoe uit. Omstandigheden? Maar wat waren die omstandigheden dan? De jongens hoorden elkaar nooit uit. Als iemand iets kwijt wilde, dan deed hij dat. Als hij iets wilde verzwijgen, ging je er niet naar hengelen. Mees hengelde niet. Hij vroeg zich af wat er achter de lakse houding van Gijs zat, maar als hij daar niet over wilde beginnen dan deed hij dat niet. Het gesprek ging een andere kant op. De lucht klaarde op voor Gijs en hij had weer een paar geinige opmerkingen over de andere vrienden en toen kwam de bus. Ze stapten in en een paar minuten later stapte Mees uit. Ze zouden elkaar die avond terugzien in hun vaste kroeg.
Toen Mees naar huis liep, overviel zijn eigen sores hem weer. Tina. Zou hij als het eropaan kwam de vrienden inruilen voor zijn vriendin? Op dat moment niet, omdat hij uitkeek naar de gezellige avond in de kroeg, maar realistisch gezien was het antwoord een onvoorwaardelijke ja. Natuurlijk koos je op een gegeven moment tussen je twintigste en dertigste voor vrouw en gezin. Wat een mislukkeling was je wel niet als je je pas halverwege de dertig lostrok van de kroeg en dan merkte dat je kansen op huiselijk geluk zo goed als verkeken waren. Het verloop van het burgerlijke leven was in beton gegoten. Je kon rukken wat je wilde, maar je ontsnapte er niet aan. Zeker niet als je dat niet wilde.
Tijdens het avondeten zei hij tegen zijn ouders dan hij over een paar weken een weekend in de stad bleef. Nee, er was geen achterstand zoals bij Gijs. Dat had hij even daarvoor verteld. Integendeel: hij wilde vooruit werken, zodat hij niets hoefde te doen tijdens het kerstreces. Zijn vader vroeg of hij dan plannen had en hij bedacht ineens dat hij dan misschien wel samen met Tina was. Over haar zei hij niets, omdat de vrienden voor gingen. Zijn ouders zouden verheugd zijn, tot ze haar zagen, want ze was niet het soort knappe meisje dat ze hem gunden. Dat wist hij omdat zijn zus dat wel was. Knap, sportief, zelfverzekerd, populair: de vrienden hadden allemaal een oogje op Esmee, maar zij zag ze niet staan. Niet haar speelveld, zei ze. De jongens waar zij voor viel waren eikels en dom, maar knap.
Voor Mees was de teerling geworpen. Beslissen over het weekend met Tina hoefde niet meer, want de mededeling aan zijn ouders had het besluit voor hem genomen. Hij hoopte dat de vrienden even laconiek reageerden, maar dat kon hij vergeten. Bij zijn vrienden kon hij niet verzwijgen dat het om Tina en niet om studeren ging, want dat geloofden ze niet.
Door al het gedoe rond het weekend was Mees uitsluitend met zichzelf bezig. Hij kwam dus niet op de gedachte dat de studieachterstand van Gijs dezelfde oorzaak had als zijn vlaag van introspectie: een meisje. Hij kwam er vlug genoeg en tot zijn opluchting op tijd achter. Gijs zat er namelijk zo mee in zijn maag, dat zijn biecht niet kon wachten tot de vrienden aangeschoten genoeg waren om met mildheid te reageren. Gijs kreeg de volle laag. Hij werd uitgemaakt voor verrader en allerlei andere lelijke dingen, waarvan de helft niet gemeend was. Het maakte wel duidelijk wat de stemming bij de jongens was. Het gevreesde begin van het einde was aangebroken.
Even terug. In de kroeg was Gijs nog somberder dan in de trein. Het viel meteen op en Mees nam hem apart.
‘Die studieachterstand zit je behoorlijk dwars, man.’
‘Dat is het niet. Om zoiets kun je over een paar maanden lachen. Het is alleen maar tijd die ik verspil.’
‘En geld’, voegde Mees toe.
‘En de toorn van mijn ouders, want die betalen.’
‘Allemaal dingen waar je om kunt lachen.’
‘Ik moet het echt kwijt. Vanavond nog.’
‘Waar heb je het over?’
Het duurde even voordat Gijs het zei en intussen had Mees nog geen idee, hoewel het voor de hand lag. Maar zijn inlevingsvermogen en zijn belangstelling voor zijn vriend werden onderdrukt door zijn egoïstische zorgen om zijn eigen geheim. Zo gaat dat bij mensen. De ander heeft betekenis zolang de betekenis van jezelf voor jezelf de boel niet overneemt. In de katholieke kerk ben je een heilige als je het mechanisme dat je bombardeert tot egoïst weet te onderdrukken. Mees moest dus even zijn hersens wakkerschudden toen Gijs zei dat het om een meisje ging. Hij was verliefd, het was de meid van zijn dromen en het volgend weekend was hij bij haar en niet bij de vrienden.
‘Godverdomme’, zei Mees.
‘Zeg dat wel.’
‘Je moet het vertellen.’
Zelfzuchtiger dan op dat moment was Mees lange tijd niet geweest. De vriendengeschiedenis zou haar oordeel vellen. Gijs was de splijtzwam en wat de rest had gedaan, zoals hijzelf, werd vergeven en al vlug vergeten. Iedereen kent de winnaar, niemand de nummer twee.
‘Je snapt dat dit het einde is van wat wij hier hebben’, zei Mees.
‘Moet je mij vertellen.’
Mees was opgelucht en kon zich niet meer drukmaken om de mededeling van Gijs en de te verwachten gevolgen, waar druk over werd gespeculeerd, hoewel al het geleuter op hetzelfde uitkwam. Het was gedaan met de gezellige weekends en de vriendschap doofde uit. Er kwam stille wrok voor in de plaats, vond Julian. De psycholoog in spe ging alle fases die na een scheiding optreden af en voorspelde dat ze over jaren, misschien al maanden, niet meer naar elkaar omkeken.
‘Als we elkaar tegenkomen in de supermarkt, hebben we een gesprek van twee minuten dat voor iedereen gênant is. Kun je je het voorstellen? Maar zo zal het gaan.’
‘Als je maar weet dat we niet thuis zijn als het met die meid misgaat’, zei Owen. ‘Heb je daar rekening mee gehouden?’
‘Mooie vrienden’, zei Gijs.
‘Ja, mooie vriend!’, reageerde Owen en daarmee vervolgde de woordenwisseling op een ander niveau van agitatie. Het werd ruzie en even deed Mees er vrolijk aan mee, tot zijn geweten, dat al de hele avond lag te slapen, hem oplegde het op te nemen voor Gijs. Hij maande tot kalmte en kwam met een belegen opmerking over de onvermijdelijkheid van de afwikkeling van het leven. Ze lachten hem uit, maar er werd tenminste gelachen. De avond verliep verder redelijk normaal, hoewel de meest rare verbanden werden gevonden tussen hun verheven gespreksonderwerpen en de grap die Gijs hen had geflikt. Broedermoord bij de Omanen, dialecten in de Amazone, pinguïns en ijsberen: alles leidde naar de teloorgang van hun vriendschap en de ellende die Gijs in de klauwen van die meid wachtte. Het was zo vreselijk gezellig dat Mees het niet waagde om opnieuw een bom in de groep te gooien.
Hij zei het op de fiets naar huis tegen Gijs. De volgende dag wisten alle vrienden het. ’s Avonds was hij de pispaal omdat hem werd verweten dat hij het niet meteen en aan hen allemaal tegelijk had verteld. De vorm van de boodschap overheerste de aard ervan, zoals dat zo vaak het geval is bij kleinzielige mensen. Mees zei het.
‘Wat zijn jullie kleinzielig. Jullie lijken wel een stel meiden.’
‘Precies!’ zei Stef.
Het was een sneer die naar Mees was gericht.
‘Dat krijg je ervan als er meiden in het spel komen. Dan word je er zelf een.’
‘Stel je niet zo aan. Zowel Gijs als ik hebben blijkbaar een vriendin en we zitten gewoon hier net als altijd. Jullie maken er een drama van dat het niet hoeft te zijn. En willen jullie zeggen dat er geen stiekeme meiden in jullie leven zijn? Alsof jullie zo preuts zijn!’
Daar wisten ze even niet op te reageren, want de jongens logen liever niet tegen elkaar, vooral niet over dat ze hun omgang met meiden hadden verzwegen, dus gelogen hadden, want daar ging het hele verwijt van Mees om. Nu en dan aanpappen met een meisje op de universiteit was trouwens heel wat anders dan erkennen dat je een vriendin had en een weekend ging missen. Maar door Mees’ opmerking waren Owen, Julian en Stef getemd. Ze begrepen ineens dat de ramp die Gijs en daarna Mees hadden uitgelokt, hun eigen speelruimte vergrootte. Ze konden nu ook het weekend in de stad bij hun vriendinnetjes blijven, want ze hadden alledrie vriendinnetjes waarmee ze meer deden dan aantekeningen uitwisselen.
De jongens legden zich erbij neer dat ze voortaan een vriendengroep waren met vriendinnen. Wie zou als eerste met een aanhangsel op een van hun avonden verschijnen? Ze hadden het erover en het werd Stef, die de ijdelste was en wilde opscheppen met zijn mooie meid, die hij voor een fris bedrag het weekend lang had gehuurd. Na al die spotternij gingen ze met een goed gevoel naar huis. Ook ruziemaken gaf een gevoel van verbondenheid en de komende tijd lagen er wat aardige verrassingen in het verschiet, want meiden in de vriendenclub was niet alleen wat anders, maar ook prikkelend als het een sexy exemplaar was.
Het viel tegen. Er verschenen geen meiden op de vriendenavond. In plaats daarvan lieten vrienden verstek gaan. Gijs als eerste, Mees daarna. Er verscheen een ergerlijke achteloosheid, die ervoor zorgde dat hun weekends in hun thuisstad verzandden. Juist zoals voorspeld en gevreesd. En ieder zat er mee in zijn maag. Ze voelden zich allemaal schuldig als ze het meisje boven de vrienden verkozen, of als ze gingen zeilen met studievrienden of gingen wandelen in de Ardennen, want door Gijs was de weg vrijgekomen. Blind voor wat ze zelf deden, gaven ze de anderen de schuld, want die bleven in het weekend bij hun vriendin, en vonden zeilen of wandelen met prille kennissen belangrijker dan het onderhouden van de banden met vrienden van oudsher.
Tina’s kamer hoorde netjes te zijn, maar met Mees op bezoek lukte dat niet altijd. Niet dat hij zo’n sloddervos was. Opruimen interesseerde haar dan niet, want ze had leukere dingen te doen, zoals eten maken voor hem in de gezamenlijke keuken of kletsen met hem op haar bed of uitslapen in haar krappe bed, waar ze wakker werd van iedere beweging die hij maakte. De kamer had de afmeting van een gebruikelijk studentenkamer, was peperduur, was volgepakt met alle noodzakelijkheden en was knus. Mees kamer was niet veel beter, maar in zijn huis stikte het van de jongens en daarom was Tina er niet helemaal op haar gemak. Het was dus altijd haar kamer waar ze het weekend doorbrachten. Omdat ze het zo fijn hadden, waren ze ook vaak door de week samen, tenminste als er niet gestudeerd moest worden. Tina kon zich niet veroorloven om studievertraging op te lopen en Mees was dat ook niet van plan.
‘Liefde is leuk, maar het mag niet ten koste gaan van de studie’, zei ze.
Ze leek wel haar moeder. Ze verkondigde vaak algemeenheden op een generieke manier. Mees weet het aan de voorganger van haar gemeente in haar woonplaats in het oosten. Die lui blonken niet uit in het inkleden van bijbelse wijsheden in inventieve formuleringen. Zeg het maar zoals het is. Dat was haar advies als hij naar woorden zocht om zijn gedachten over te brengen. Dat deed hij de laatste tijd vaak, vooral als zijn gedachten van de zaligheid in Tina’s bed naar de teloorgang van zijn vriendschappen dwaalden.
Tina zat achter haar kleine tafeltje waar haar studieboeken op lagen en krabbelde aantekeningen terwijl ze met haar vinger de tekst volgde die ze moest samenvatten. Ontwapenend, vond Mees. Hij bewonderde de aandacht, zorgvuldigheid en overgave waarmee ze de dorre tekst te lijf ging en er in slaagde de hoofdlijn eruit te halen, terwijl het voor hem een onzinnig epistel was.
‘Een goede tekst is een avocado. Niet veel vruchtvlees, maar een stevige pit. Dit is een banaan.’
Ze had hem de tekst laten lezen en verwachtte enthousiasme, maar werd teleurgesteld. Mees begreep blijkbaar niet waar de cursus micro-investments in develping country’s over ging. Hij lag op Tina’s bed en had een technisch handboek op schoot, maar het boeide hem net zo weinig als de wereldverbetering van Tina. Hij dacht aan de vrienden.
Inmiddels hadden ze allemaal een vast of een los vriendinnetje of ze logen erom om niet voor een sukkel door te gaan. Merkwaardig dat ze onderling geen contact hadden. Ze konden bellen, maar deden het nooit. Ze verschenen op vrijdagavond op de gebruikelijk tijd in hun stamkroeg en als een van hen er niet was, wat de laatste tijd steeds het geval was, wisten de anderen van niets. Wat maakte het uit waar hij was als hij ergens anders was dan waar zij waren, vonden ze. En wat maakte het uit of ze het vooraf of helemaal nooit wisten? Wat veranderde dat aan de situatie? Met één minder redden ze zich ook wel.
Soms waren ze met drieën. Ze namen zich voor om er het beste van te maken, maar het werkte niet. De gezelligheid had een knauw gekregen. De onweerstaanbare drang om samen te zijn, was verdwenen. Wat een levensnoodzaak was geweest, was een contingentie geworden. Gijs legde uit wat hij daarmee bedoelde. We kunnen wel of niet bij elkaar komen en of het het een of het ander is, maakt geen verschil. Lood om oud ijzer, zei Mees. Er waren geen verwijten meer, geen treurnis om de verwoesting die de meisjes hadden aangericht. Niemand had er behoefte aan om de meisjes erbij te halen, ondanks dat ze hen als ze alleen met hen waren, overladen met verhalen over de vriendengroep. Het waren onverenigbare levenslijnen, zoals Mees uitlegde. Forceren had geen zin: het ging niet werken.
‘Haal de meiden erbij en de groep ligt nog sneller uit elkaar. Met meisjes haal je oordelen binnen en daar zitten we niet op te wachten. Zij zien ons op een bepaalde manier die we vast niet op prijs stellen, En dan gaan we zelf op een andere manier naar onszelf kijken en daar zitten we al helemaal niet op te wachten. Want vergeet niet dat we een stel pubers zijn die als we samen zijn, zijn blijven steken in het laatste jaar van de middelbare school. Meiden hebben dat meteen in de gaten.’
‘En ze voelen zich buitengesloten. Ik weet ook niet waarom: misschien omdat wij ze buitensluiten? Wat we trouwens met iedereen doen die niet een van ons is.’
'Meiden zijn het einde.’
Er werd gelachen.
‘Het einde van onze vriendschap, bedoel ik.’
Julian moest nog kwijt dat hun houding en gevoel duidelijk tot uitdrukking kwam in hun taal. In de groep hadden ze het over meiden, en niet over meisjes, vrouwen, vriendinnen of partners. Het was een vernederende term, waarmee ze de impliciete afkeuring van aanwezigheid van meisjes in hun groep aanduiden, terwijl ze buiten de groep hun genegenheid opwekten. Ze waren gespleten en dat leidde onvermijdelijk tot een psychische crisis.
Voor Mees had die crisis de vorm van gepieker. In de stille kamer van Tina bekroop het gevoel van de teloorgang van de groep hem. De volgende vrijdag ging hij naar huis omdat Tina naar huis ging. Ze had haar ouders nog niets over hem verteld, omdat die ouders verwachtten dat ze pas na haar studie aan omgang met jongens zou beginnen. En het zou een jongen uit hun gemeente moeten worden, want geloof was belangrijk voor die lui. Een jongen zonder geloof, zoals Mees, was de duivel in eigen persoon, hoewel minder erg dan een katholiek uit het zuiden.
Mees keek naar zijn vriendin, die in haar boerenjurk over haar tafeltje zat gebogen. Ze kon zich lange tijd op haar studie richten en hem gladweg vergeten. Goed dat ze dat kon, maar sneu voor hem. Hij was overgeleverd aan zijn eigen gemijmer. Zijn zorgen gingen twee kanten op: de toekomst van zijn omgang met Tina, die zorgelijk was, en de toekomst van zijn omgang met zijn vrienden, die troosteloos was. Hij kende Gijs al op de basisschool. Ze woonden in dezelfde wijk en zagen elkaar de laatste vijftien jaar, meer dan de helft van zijn leven, minstens elke week en voorheen elke dag. Voor zijn ontwikkeling, zijn groei, zijn ontdekking van de grote wereld had Gijs enorm veel meer voor hem betekend dan wie dan ook. Zelfs meer dan zijn ouders. En toch zocht hij het gezelschap van een onbeduidend, boers meisje, dat niet eens zo knap was als hij zich een vriendin had voorgesteld. Hij bewonderde Julian, die aandachtig naar het meest onzinnige geleuter kon luisteren en daar dan wijsheden over verkondigde. Hij kon lachen om Stefs oneerbiedigheid, want voor hem was niets heilig. En Owen was er als je hem nodig had. Zijn middennaam was trouw. Kwam daar maar eens om bij een meid.
Maar toch… Daar was Tina. Ze slokte alles op wat voor hem van waarde was en wijdde er zelfs geen gedachte aan. Ze maakte vriendschappen kapot en wist er niets van. Als hij over zijn vrienden vertelde, liet het haar koud. Ze had thuis ook vriendinnen en die zag ze niet als ze een weekend in de stad bleef. Nou en? Het was zijn keuze. Die vrienden liepen niet weg.
Dat deden ze dus wel. Voor zijn gevoel was het moment van afscheid aangebroken en niets kon het tij keren. Over jaren zagen ze elkaar terug op een soort reünie. Ze kwamen samen in hun kroeg, maar op een zondagmiddag, zodat de kinderen ook mee konden. De kroeg had een andere eigenaar en een andere sfeer en ook van dat spect van hun verleden was niets meer over. Kinderen waren hun leven geworden, behalve van degene die gefrustreerd was omdat zijn vrouw hem er geen kon geven. Je wist nooit wie het overkwam. De vrouwen kenden elkaar nauwelijks, maar dat weerhield hen er niet van om gezellig te keuvelen. De kinderen braken argeloos in in elk gesprek, want dat doen kinderen. De mannen kwam dat goed uit, want na de mededelingen over werk, auto, vakantie en scholen van de kinderen, was er niets meer om over te praten. De een sloot zich aan bij de vrouwen, de ander dolde met de kinderen. En de vriend zonder kind en mogelijk zonder vrouw nam weemoedig hun vrouwen op en dronk teveel. Misschien was hij dat. Misschien was hij degene die alleen kwam, omdat Tina haar heil al jaren daarvoor in haar kneuterige dorpje had gevonden.
Uit: Wel...