Gebeurtenissen 7
‘Dit is de laatste keer dat we deze deur achter ons dichttrekken’, zei Joost.
Margo zei niets, maar liep het tuinpad af terwijl ze op haar telefoon keek. Zo was het al heel lang en zo zou het voorlopig blijven. Margo hield de boel op gang en Joost zorgde voor het sentiment. Sven en Luca zaten al in de auto en Margo nam plaats achter het stuur. Ze namen afscheid van hun oude huis, want ze waren verhuisd. Met elke kilometer die ze reden, werd de kloof tussen hun oude en nieuwe leven groter. Dat soort overwegingen mijmerde Joost in zichzelf terwijl niemand iets zei. Het viel hem op hoe stil de nieuwe en enorm grote wagen van Margo wel was. Het ding hoorde bij haar nieuw baan en daar hoorde ook een salaris bij dat zijn vader, die overdreven gezegd zijn hele leven had gezwoegd voor een loon dat zijn gezin in leven hield maar niet meer, een hartverlamming had bezorgd. Het was een salaris dat hen alles verschafte wat ze konden wensen: de machtige auto, nog een auto die speciaal voor hem was, een villa in een lommerrijke wijk, zoals dat werd genoemd, verre vakanties, een volle koelkast en vanaf nu voor hem een overvloed aan vrije tijd, want hij had zijn baan opgezegd. Voor het geld hoefde hij niet meer te werken. Het was Margo’s idee geweest dat hij de komende tijd rustig aan zou gaan doen.
‘Ik hoop niet dat je je in je mannelijkheid aangetast voelt als we je inkomen niet nodig hebben. Dat zou wel erg ouderwets zijn.’
‘Mijn vader zou het niet hebben overleefd.’
‘Gelukkig is het niet meer vroeger.’
Margo blonk de laatste tijd niet uit door originele gedachten of uitspraken, maar dat hoorde blijkbaar bij een functie waar de maatschappij het loon van vijf bouwvakkers voor verschafte. Als de maatschappij je zo goedgunstig gezind was, hoorde je geest haar helemaal toe en dacht je zoals iedereen dacht. Het was het minste dat je kon doen.
Joost ging de andere kant op, want zonder baan was zijn vrijheid compleet en belette niets hem om te denken wat hij wilde. Maar hij was geen kunstenaar of intellectueel, dus de resultaten van dat vrije denken leidden tot niets bijzonders. Hij had zijn meningen over wat er zich op de aardbol afspeelde, maar meestal kwamen zijn gedachten niet verder dan de heg rond zijn tuin. Die tuin was trouwens in een klap een stuk groter geworden. Hij hield van een tuin, maar niet van tuinieren. Anders dan werd beweerd, was het hard werken en niet geschikt voor bejaarden of mensen die een baan hadden. Toen ze hun villa gingen bekijken, voelde hij de bui al hangen. Margo hield namelijk wel van tuinieren en begon te bedenken wat ze allemaal met de tuin konden doen.
‘Laten we even duidelijk zijn’, zei hij. ‘Jij hebt zelfs geen tijd meer om de kliko buiten te zetten en ik hou niet van tuinieren. Dus als je allerlei plannen voor de tuin hebt, zul je er ook bij moeten bedenken wie dat gaat uitvoeren. Als ik zo’n elektrisch ding krijg, wil ik nu en dan het gras maaien, maar dan is het welletjes.’
‘Ik dacht helemaal niet aan jou. We laten het doen. In een wijk als deze kun je moeilijk zelf in de tuin aan de slag, behalve om het een beetje bij te houden. Ik regel het. Ik bel een paar bedrijven voor een offerte.’
Sinds ze door het gulle bedrijf was aangenomen, was Margo nog voortvarende dan ze al was. Ze was een vrouw die dingen gedaan kreeg en dat was fijn op haar werk, maar Joost en de jongens hadden er soms genoeg van. Het ene moment was er een vaag plan en het volgende moment stonden er een paar bouwvakkers in huis om een verloren hoek om te toveren in een inbouwkast. Joost moest meetekenen voor de koop van het nieuwe huis en de hypotheek, maar hij voelde zich een onbeduidend aanhangsel van zijn vrouw, die het gesprek voerde, de beslissingen nam en alles betaalde.
Tijdens de bijeenkomst bij de bank vroeg hij zich af hoe het zou zijn als de balans nog meer verstoord zou zijn. Nu hij naast Margo in haar dure wagen zat terwijl zij reed, vroeg hij zich dat nog steeds af, maar in sterkere mate, omdat het beslissende moment inmiddels achter hem lag en de doorslaggevende ervaring een autoritje voor hem.
Hun nieuwe huis. Ze zaten in de enorme woonkamer alsof het de vertrekhal van een vliegveld was. De jongens en hij mochten beslissen wat ze te eten bestelden. Met hun nieuwe laptops op schoot zaten Sven en Luca naast elkaar op de bank. Margo, en Joost was het ermee eens, vond dat kinderen in de welvaart van hun ouders mochten delen. Als er een inkomen met vier nullen binnenkwam, sloeg het nergens om kinderen af te schepen met zakgeld van een halve euro en ze maanden te laten sparen voor een stukje speelgoed. Joosts ouders hadden gemeend dat ze de jongens vreselijk verwenden, maar die leefden niet meer en toen was het een andere tijd. Margo vond dat ze hen immuun maakten voor materiële zaken door ze op dat vlak te bevredigen.
‘Wij kopen toch ook alles wat we willen. Als ze krijgen wat ze nodig hebben, hoeven ze er niet meer naar te verlangen. Dan kunnen ze aan andere dingen denken. Maar wel binnen de redelijkheid.’
‘Dat denken aan andere dingen, bedoel je. Hoe controleren we dat?’
Margo was haast Spartaans en Joost had ook geen bijzondere behoeften. Het gevolg was dat de jongens prima sportspullen hadden, goede fietsen, mooie kleren die ze niet waardeerden, ieder een laptop en een paar spelcomputers met de bijbehorende televisie’s op hun kamer. Zakgeld kregen ze niet om te voorkomen dat ze wrekken werden, want volgens Margo werd je dat als je geld en je behoeften niet op elkaar aansloten. Volgens Sven had iedereen de spullen die zij hadden, dus waar deden ze er zo interessant over? Joost had van thuis een andere boodschap meegekregen. Je werkte voor iedere cent die je uitgaf en uitbuitende kinderarbeid diende om de waarde van geld te leren kennen.
'Gelukkig zijn wij anders', zei Margo.
Daar was Joost het mee eens. Het was even wennen aan Margo's regime, maar het werkte. De jongens zeurden nooit ergens om en hadden geen andere wensen dan de meest redelijke. Alleen verjaardagen werden lastig omdat ze op het moment dat ze het wilden, kregen wat ze wilden en het uitstellen van bevrediging hen nooit was aangeleerd.
‘Misschien wordt dat later een probleem’, zei Joost.
‘Dat lossen hun vrouwen dan wel op.’
Ze bestelden Grieks omdat het een speciale dag was en omdat Margo dat lekker vond. Ze aten in de enorme keuken, die twee keer zo groot was als de woonkamer in Joosts ouderlijke huis. Het was een keuken waar in derde-wereld-landen familie's van vier generaties woonden.
'Als je me niet gelooft, kijk je maar eens in de laatste National Geographic. Daar staan foto's in die het bewijzen.'
Sven lachte hem uit, want hij was niet naïef en Luca deed er een schepje bovenop door te zeggen dat ze op dat moment het eten van een half dorp in Mozambique verorberden. Soms maakte Joost zich zorgen om het spotten met de minderbedeelden, waarin zijn zoons erg bedreven waren.
'Je hebt het over je opa, want die was ook arm. Misschien niet zo arm als de armen in Afrika, maar naar Nederlandse maatstaven behoorlijk arm.’
‘Opa die niet meer leeft. Wij hebben echt wel hart voor de armen. Laatst heb ik mijn broodkorsten aan Kitty gegeven.'
Luca lachte en Margo vroeg wie die Kitty was.
'De enige arme op onze school. Voor de rest zit iedereen er warmpjes bij.'
'Onze voormalige school', zei Luca en de lacherige stemming van de jongens was verdwenen.
'Ja, overmorgen beginnen jullie op je nieuwe school', zei Margo. 'Hebben jullie er zin in?'
'Wat denk je zelf?’
Joosts vader had dat een brutaal antwoord gevonden en hij had een mep kunnen verwachten, maar de tijden waren veranderd en nu waren het de kinderen die de normen bepaalden. Er werd niet gemept en brutaliteit was assertiviteit. Margo vond dat kinderen alles mochten zeggen en Joost had er zich bij neergelegd. Margo reageerde door over zichzelf te beginnen: haar favoriete onderwerp, zoals de jongens vaak zeiden.
'Ik heb er erg veel zin in. Vorige week was niet echt een werkweek, want toen was ik de hele dag aan het overleggen. Maandag gaat het beginnen en wacht maar niet met eten, want ik heb geen idee wat er allemaal op me af komt.'
Dat had ze natuurlijk wel, maar een van de voorrechten van haar absurde salaris was het recht om haar eigen werktijden te bepalen en voor Margo betekende dat het eerste verschijnen en het laatste verdwijnen. Het had een gezinsgrapje opgeleverd. Wat is het verschil tussen mama en de conciërge? De conciërge hoeft nooit het licht uit te doen. Margo was voor de jongens een onuitputtelijke bron van gespot en flauwe grappen, maar ze vond het niet erg. Respect kreeg ze al genoeg op haar werk.
Joost had een andere verwachting van de week die voor hem lag, terwijl hij genoot van het schapenvlees en de Tzatziki in de keuken van marmer, aluminium en hardhout en zich voorstelde dat die ruimte en de enorme villa eromheen echt van hen was en dat niemand het kon afpakken. Het was geen jongensdroom die bewaarheid werd, want iets dergelijks had hij niet kunnen dromen. In het rijtjeshuis in het armoedig straatje kwam het niet in hem op dat hij ooit bij de rijken zou horen.
De dagen die hem wachtten, en dat waren er heel veel, waren nog leeg. Margo ging naar haar werk, de jongens fietsten naar school en hij wachtte op de werkster om haar de instructies te geven die Margo hem had gegeven. Hij wachtte tot de jongens weer thuis kwamen en dan zouden ze achter de enorme televisie in de enorme woonkamer duiken en videospelletjes spelen. Misschien deed hij even mee.
Dat was het. En ja, Margo had gezegd dat hij een nieuwe auto voor zichzelf kon kopen, maar hij wist vooralsnog niet wat hij ermee moest. Hij had zijn fiets en die voldeed tot hij een bezigheid bedacht waarbij een auto van pas kwam. Wat kon geld hem nog meer verschaffen? Op dat moment niets, want hij moest eerst iets willen voor hij wist wat hij moest aanschaffen. Maar eigenlijk keek hij uit naar de lange dagen van existentiële leegte, die hij zou vullen met oude exemplaren van National Geographic en een bezoekje aan de plaatselijke boekhandel, want aan serieus lezen was hij al jaren niet toegekomen.
Bij elke gedachte over zijn nieuwe huis en zijn hernieuwde leven drong het begrip enorm zich op, merkte hij. Want dat was het gewoon. Huge, dacht hij, net als Neil Armstrongs eerste stap op de maan een giant step for mankind was. Het was een enorme stap voor hun gezin om van een doorsnee leven in een rijtjeshuis in een enorme villa met een reusachtige tuin terecht te komen en meteen ook over een berg geld te beschikken. De rijken hebben alles, had Luca laatst gezegd toen ze hun nieuwe huis gingen bezichtigen. Niet alleen de grote huizen, maar ook mooie auto's, verre vakantie’s, dure kleren en grote televisies en ze konden elke dag uit eten als ze wilden.
'Maar of ze gelukkiger zijn?' zei Margo.
Tja, dacht Joost, daar zouden ze vlug genoeg achterkomen. Bij voorbaat dacht hij van wel, maar hij zei niets, want hij wilde de eigen ervaring van zijn jongens niet beïnvloeden. Rijken hebben keuzes, en keuzes en de vrijheid en de mogelijkheden om ze te verwezenlijken, stond in zijn boekje gelijk aan geluk. Binnenkort kwam hij erachter of het klopte.
De villa had veel kamers. Alle ruimtes waren spaarzaam ingericht met nieuwe meubels, want dat was wat Margo wilde. Het stond zelfs in de bijbel, die aanraadde geen nieuwe wijn in oude zakken te doen; vrij vertaald betekende dat geen oude meuk in een nieuw huis. De inrichting kon trouwens niet anders dan spaarzaam ogen, want de enorme kamers veroordeelden elke meubelstuk tot petieterigheid. Joost en de jongens vonden het prima, want ze gaven er niets om; als ze hun eigen spullen maar hadden. In een van de vele kamers stonden verhuisdozen uitgestald waarin die spullen zaten. Margo had bedacht dat die spullen daar bleven tot ze ze nodig hadden, zodat de kamers alleen nuttige dingen bevatten.
‘Het lijkt in het begin wat ongezellig, maar ik ben niet van plan er een toonzaal van Ikea van te maken. Dus alleen het hoognodige in je kamer, jongens.’
Soms voelden Joost en de jongens overduidelijk dat Margo degene was die alles betaalde. De keuken was op dat moment de meest ingerichte kamer van het huis. Margo begon tijdens het Grieks over de inrichting en benadrukte dat ze het zo wilde houden.
‘Het is een groot huis, dus er is plaats voor heel veel rommel en juist daarom moeten we voorkomen dat het gaat dichtslibben.’
‘Als ik me goed herinner, en dat is niet moeilijk, want het was gisteren, zaten al die vuilniszakken vol met jouw spullen.’
De toon waarop de jongens hun moeder prikkelden was altijd vol genegenheid, dus Margo stoorde zich niet aan de inhoud van de boodschap. Integendeel; in dit geval trok ze het boetekleed aan.
‘Laat hij die zonder zonde is de eerste steen werpen’, zei ze.
Merkwaardig, vond Joost. Zojuist dacht hij aan een bijbelse spreuk en nu kwam Margo ermee.
‘In het Nederlands graag’, zei Luca, die best wel begreep wat ze bedoelde, want hij zat niet voor niets op het gymnasium.
‘Dat zei Jezus toen ze een gevallen vrouw bij hem brachten en hem vroegen haar te veroordelen.’
‘Waarover was ze gevallen?’
De jongens en Joost lachten en Margo ging onverstoorbaar verder met haar pas verworven inzichten over het inrichten van architectonisch verantwoorde villa’s, waarvan zij er inmiddels een paar uur een uitzonderlijk exemplaar bewoonden. Ze noemde de naam van de architect en vertelde dat het huis, de tuin, de ruimtes en de inrichting ervan een samenhangend geheel vormden, dat prachtig was zoals het was en gerespecteerd moest worden.
‘Neem deze keuken. Kijk naar de keuze van het hardhout en de aluminium details.’
Joost keek waar ze wees, maar de jongens hielden hun ogen op hun bord. Ze waardeerden in ieder geval het eten.
‘Het huis lijkt op dit moment een beetje op een museum, maar dat wil ik zo houden. Leer genieten van de ruimte op zich. Het zal even wennen zijn, maar ik ben er zeker van dat het goed komt en dan zul je merken hoe fijn het hier is.’
Margo ging nog even door.
‘Ruimte hebben we in ieder geval genoeg’, zei Luca, die zijn moeder onderbrak omdat hij genoeg had van de lezing over architectuur.
‘We kunnen voetballen in de hal en dat gaan we straks doen. Mijn grijze gymschoenen zitten zeker in een van die dozen.’
Margo deelde mee dat ze ze had weggegooid vanwege vergaande slijtage en de jongens speelden verbijstering over al hun voormalige bezittingen die in de vuilniszakken die waren achtergebleven waren verdwenen.
Het was een gezellige eerste maaltijd in hun nieuwe huis. Als van oudsher, vond Joost, en hij vroeg zich af wat er zou veranderen, want het was onmiskenbaar dat de omgeving een invloed had op gedrag en gevoel. Hoe zou het over een week zijn als ze weer in de grote en, toegegeven, ietwat kille keuken zaten en Italiaans of Thais uitpakten en opaten. De jongens redden zich op hun nieuwe school en als Margo eenmaal aan het werk was, zag ze niets anders dan dat werk, al moest ze ervoor naar het Braziliaanse oerwoud. De verandering was het groots voor hem en hij vroeg zich eigenlijk af hoe het hem zou vergaan.
Joost kreeg er de volgende dag een voorproefje van. Het was zondag en Margo en hij sliepen uit. De vorige avond waren ze moe en vol van de verandering geweest, maar nu ze in hun riante bed lagen in hun enorme slaapkamer die uitkeek op het zuiden en op de tuin, ontspanden ze zich. Margo maakte ontbijt en bracht het naar bed.
‘Ontbijt op bed. Dat is lang geleden.’
‘Weet je nog dat we dat elke weekend deden toen de jongens er nog niet waren?’
Van die jongens merkten ze niets. In hun vorige huis kwamen de slaapkamers uit op de gang en grensden ze aan elkaar, maar in de villa was er boven een ruime hal met een soort galerij. De kamers van de jongens lagen aan de andere kant van het huis en er waren nog twee ongebruikte slaapkamers die het formaat van een woonkamer in een doorzonwoning hadden. In een van die kamers stonden de dozen met spullen uit het oude huis, die in het niet verzonken in de kamer die logeerkamer of iets dergelijks zou worden, had Margo gedacht. Joost en de jongens waren verbaasd. Ze kregen nooit logees en als er eens een vriendje bleef slapen, sliep die op hun kamer.
‘Alles wordt anders’, zei Joost en het klonk onheilspellend.
In bed was het knus. Ze genoten van elkaars lijf en elkaars genegenheid, maakte een grapje over een meisjesbaby die de verzameling zou aanvullen, mijmerden over het verleden en vermeden verzinsels over de toekomst. Alles goed en wel, maar voor Margo betekende de komende jaren hard werken en haar gezin verwaarlozen en voor Joost betekende het een duik in het ijskoude water van het onbekende. Daarom was hij een beetje huiverig toen het in bed wat saai begon te worden en de aandrang om op te staan zich aandiende. Eerst maar douchen en dan lunchen, dacht hij. Hij douchte alleen, hoewel hij had gehoopt dat hij de nieuwe, en ja, enorme doucheruimte samen met het naakte lijf van zijn vrouw had mogen inwijden. Margo was nog steeds mooi genoeg en haar lijf nog prikkelend genoeg om hem twee keer op een ochtend een erectie te bezorgen, maar ze wilde nog even doezelen in bed. Hij liep met een handdoek om terug naar hun slaapkamer en voelde zich een gast in een te duur hotel. Van de jongens geen spoor, maar ze waren te oud om iets ander te verwachten dan dat ze lagen te ronken in hun bed. Joost kleedde zich aan in de kleedkamer naast hun slaapkamer, die het formaat had van hun vorige slaapkamer. Hij lachte om zichzelf, stak zijn hoofd om de deur om er wat grappen over te maken, maar Margo was opgestaan en was vast aan het douchen. Anders dan in het oude huis, hoorde hij niets van de bezigheden van de anderen. Hij ging naar beneden, beter gezegd, daalde de statige trap af, keek of er ongewenste reclamefolders op de deurmat lagen en ging naar de keuken. De jongens zorgden gewoonlijk voor zichzelf, dus de gedachte om een familielunch klaar te maken zoals in sentimentele films schudde hij van zich af. Dan maar voor Margo en zichzelf.
Hij zette thee en dekte de grote keukentafel. Terwijl hij op Marga wachtte, dronk hij een kopje thee. Hij keek rond en had opnieuw een hotelervaring. Nu voelde het alsof hij voor dag en dauw in de hotelkeuken zat, die een paar uur later overliep van de bedrijvigheid. Maar het was natuurlijk niet vreemd dat hij hun nieuwe huis waar hij nauwelijks een dag in woonde als een hotel ervoer. Vreemder was het dat hij aan een hotel dacht, want hoe vaak had hij in een hotel verbleven? Op een reisje naar Londen op de middelbare school en een keer met Margo in Praag vlak voor hun huwelijk. Daarna waren het krappe vakantiehuisjes met vrienden en daarna met de jongens. Intussen liet Margo op zich wachtten en Joost begon zich te vervelen. Alvast een boterham opsmeren was onbeleefd en onhandig, want dan zat hij te niksen terwijl Margo nog at. Hij kon een National Geographic pakken.
Margo kwam de keuken in en schoof aan.
'Tjee, lekker.'
'Thee?'
Hij schonk in, schonk zichzelf nogmaals in en smeerde een boterham op. Margo deed dat ook. Ze vroeg naar de jongens. Toen deelde ze mee dat ze heel ongezellig was, maar dat ze na de lunch aan de slag wilde om morgen voorbereid te zijn.
'Ik dacht dat je dat vorige week had gedaan?'
'Het was meer werk dan ik dacht.'
'Ik dacht dat je dat goed kon inschatten.'
Hij kreeg geen antwoord meer, maar een glimlach. Margo zei dat de lunch heerlijk was, wilde nog een kopje thee en Joost zei dat hij de boel zou opruimen. Met haar kopje in haar hand ging ze de keuken uit. Op de benedenverdieping had het huis naast de keuken en de riante woonkamer een paar onbestemde kamers. Een van die kamers had Margo ingericht als kantoor. Dat had ze de week daarvoor al gedaan toen ze zich overdag op haar nieuwe werk inwerkte en 's avonds in het nieuwe huis rommelde. Joost en de jongens hadden in hun oude huis de verhuisdozen ingepakt. ’s Avonds laat had Margo ze geïnspecteerd en het grootste deel van de spullen in vuilniszakken gepropt. Een paar dozen hadden ze op straat gezet met een vuilniszak erop geplakt, zodat het voor de vuilnismannen duidelijk was dat het afval was. Ze wist hoe ze werkende mensen moest aansturen en dat was een van de vaardigheden die haar die gouden baan had opgeleverd.
Nadat Joost de keuken had opgeruimd, ging hij een kijkje nemen bij de jongens. Eerst bij Luca.
‘Het was even zoeken naar je bed’, zei hij toen hij naast zijn zoon ging zitten, die op zijn bed zat met zijn nieuwe laptop op schoot. In de kamer stond een bed, een bureau en een kast. De kamer was zo groot dat de inrichting die van een poppenhuis leek. De kamer had een raam en een deur naar het balkon. Het was een ruimte die op geen enkele wijze bij een jongen van dertien paste, maar Luca had de kamer zelf gekozen en was helemaal tevreden.
‘Werkt het allemaal?’
‘Prima.’
Zijn aandacht bleef gericht op het spelletje dat hij deed. Joost wachtte even.
‘Heb je niet meer te zeggen?’
‘Goede verbinding.’
‘Beter dan we hadden?’
‘Veel beter.’
‘Wat speel je?’
Hij hoorde een Engelse naam die hij niet thuis kon brengen en omdat hij de jongen een ongestoorde zwerftocht in een imaginaire wereld vol tovenaars en elven gunde, stond hij op, kroelde met zijn hand door Luca’s haar en ging de kamer uit. In Svens kamer trof hij hetzelfde tafereel aan.
‘Je moet een gids huren om van de deur naar je bed te komen.’
Het was eenzelfde buitenproportionele kamer als die van Luca; ook met een groot raam en een deur naar het balkon. Sven had het pure Hollywood genoemd, maar blijkbaar had ook hij er geen moeite mee om zich thuis te voelen in de stationshal die als zijn kamer diende.
‘Hoe is de verbinding?’
Sven was in staat om zich te concentreren op zijn bezigheid en er tegelijk commentaar op te leveren. Een vaardigheid die in de brave new world die zijn zoons te wachten stond van pas kon komen, dacht Joost.
‘De rijken hebben niet alleen de grootste huizen, de duurste auto’s, de mooiste kleren en de lekkerste vrouwen: ze hebben ook de beste verbinding. Er ligt hier vast een glasvezelnetwerk.’
‘Dat kan kloppen.’
Svens ontluikende maatschappelijke bewustzijn verheugde Joost. Zoals dat ook bij hem het geval was geweest, was de geboorte ervan meteen een heftige zwenking naar links. Had Marx toch gelijk. Ontwakend uit de vervreemding betekent kritiek op de bestaande maatschappij en verlangen naar een betere. Ondanks de indoctrinatie door de burgerlijke wereld, waaraan kinderen op school en de media werden blootgesteld, maakte Sven zich niet druk over de aantasting van het leefmilieu, maar richtte hij zijn zorgen op de kloof tussen arm en rijk. Dat kwam natuurlijk door hem, meende Joost, want hij had zijn jongens van jongs af bijgebracht dat er op de wereld mediaproblemen en echte problemen waren. Het nieuws was een industrie die elke dag nieuwe producten moest leveren en ze konden niet bezig blijven over de echte problemen, omdat de mensheid dan massaal depressief zou worden. Vandaar dat geleuter over politiek en de opwarming van de aarde. Daar raakten ze niet over uitgepraat omdat niemand er aanvankelijk in geloofde. Ze moesten dus blijven doorzeuren, tot iedereen de illusie voor werkelijkheid hield. Negentienvierentachtig, weet je wel. En het werkte, want omdat de gedachten van haast iedereen werden gevuld door de media en niet door eigen waarneming en eigen overwegingen, dacht iedereen dat alle ellende voortkwam uit die halve graad opwarming van de aardbol. Joost wist beter en Sven ook. Maar dat de rijken ook de lekkerste vrouwen hadden, was een vaststelling die geheel voor Svens rekening was. Het was natuurlijk onvermijdelijk dat de jongen oog kreeg voor vrouwen, maar hoe kwam hij erbij dat rijkdom schoonheid aantrok, in ieder geval bij vrouwen?
‘Worden vrouwen ineens mooier als ze rijk zijn? Is er sinds een week iets veranderd aan je moeder. Als dat zo is, wil ik het graag weten.’
Hij kreeg van zijn zoon een lezing die zijn moeder waardig was.
‘Het gaat om de selectie. Rijke jongens krijgen de mooiere meisje, want alle meiden willen het liefst een rijke jongen, dus bieden ze zich aan, zodat de jongens kunnen kiezen. En rijke jongens hebben doorgaans een betere smaak omdat ze zijn opgegroeid in een omgeving waar geld omgezet wordt in luxe-artikelen die meer kwaliteit hebben, dus ook mooier zijn. Ze hebben dus oog voor schoonheid en dus voor mooie vrouwen. De mooiere vrouwen krijgen mooiere kinderen en zo wordt de kloof tussen rijk en arm zichtbaar in het uiterlijk. Rijken vrouwen zijn ook gezonder, omdat gezondheid te koop is, en gezond is mooier.’
Joost ontwaarde de betoogvorm van zijn vrouw en de inhoud van zichzelf.
‘Dan ben je met het oog op een toekomstig vriendinnetje zeker heel tevreden met onze verhuizing naar deze weelderige buurt?’
‘Ik heb er niets tegen.’
Seven lachte, terwijl zijn vingers over het touchpad van zijn nieuwe laptop schoven.
‘Is je laptop goed?’
‘Prima.’
‘Dat zei Luca ook al.’
‘De processor kan het soms niet aan, maar we moeten tevreden zijn met wat we hebben.’
Dat laatste was ironisch bedoeld. En terwijl hun leven in ongekende weelde maar net was begonnen, bedacht Joost ineens wat er zou gebeuren als Margo wegviel. Ze zou hen in de steek kunnen laten, wat onwaarschijnlijk was, want ze ging zo op in haar werk, dat ze geen oog had voor eventuele tekortkomingen in haar relatie. Hij zou vreemd kunnen gaan met alle knappe buurvrouwen en ze zou het niet eens merken, al was het de belangrijkste roddel van de buurt.
Ze kon doodgaan. Ze hadden een levensverzekering, maar die paar ton zou niet eeuwig meegaan. Hij verkocht het huis, ging weer werken en ze verhuisden naar hun oude buurt. Hij zou heroïsche stappen naar de armoede zetten om voor zijn jongens te zorgen. Tja, en hij zou haar missen, want ondanks al dat gewerkt waardoor ze niet vaak thuis was, was hij toch wel gek op haar.
Joost stond op van Svens bed, ging de kamer uit en bedacht dat hij weer met Margo wilde vrijen. De bank in haar kantoor leek hem een fijne plek en de jongens zouden het niet eens horen als Margo met zuchten en kreunen klaarkwam. Hij ging naar beneden, weifelde in de grote hal, en bedacht dat koffie een goed excuus was om Margo te storen. Maar tegelijk zou de koffie de vrijpartij belemmeren, want ze hield niet van lauwe koffie en hij niet van de koffiesmaak in haar mond. Hij deed de deur voorzichtig open en keek de kamer in. Margo zat achter het bureau dat bij het raam stond. In een hoek van de kamer stonden een bank en twee leunstoelen voor het geval ze thuis een overleg had.
‘En anders is het zo kaal.’
Tussen het bureau en de deur was een open ruimte die groot genoeg was om haar wagen te parkeren.
‘De Adolf Hitler opstelling’, had Sven gezegd. ‘Door de afstand tussen de deur en het bureau voelt de bezoeker zich klein.’
‘Jij weet de verkeerde dingen’, zei Margo. ‘Let maar liever op bij Frans.’
De imponerende kamer en Margo achter haar bureau hadden ook op Joost effect. Zijn zin om te vrijen was ineens verdwenen. Hij vroeg of ze koffie wilde, ging naar de keuken om die te zetten en zette zonder iets te zeggen de mok met koffie met veel melk op haar bureau. Ze keek niet op want ze was net zo verdiept in haar computerschermen als de jongens in hun computerspellen. Joost ging zachtjes de kantoorkamer uit en nam in de keuken plaats aan de prachtige en heel grote houten tafel, die leeg was op zijn eigen kopje koffie na. Hij dronk zijn koffie zwart en uit een fatsoenlijk kopje met een schoteltje, en zeker geen melk en suiker. Dan kon je beter frisdrank drinken. De koffie smaakte niet zoals thuis, terwijl het hetzelfde merk was en op dezelfde manier klaargemaakt. Zal wel aan het water liggen, dacht hij, hoewel dat onzin was omdat de smaak daarvan nauwelijks invloed kon hebben op de overheersende smaak van de koffiebonen. Het zal wel inbeelding zijn, besloot hij, want nadenken over koffie was nou niet wat je een inspirerende bezigheid op een vroege zondagmiddag noemt.
De tijd dat hij zich op vrije dagen met zijn kinderen vermaakte, lag ver achter hem. Ze speelden spelletjes met hun apparaten en hij mocht soms meedoen als het een spel was dat hij begreep. Als ze er genoeg van hadden, gingen ze met hem stoeien en als ze daar genoeg van hadden, trokken ze erop uit om vriendjes op te zoeken, maar daar deed Joost begrijpelijkerwijs niet meer aan mee. Dat laatste ging nu trouwens niet, want ze woonden te ver van hun vrienden. Maar hij kende zijn jongens en als ze nu zouden stoeien, zouden ze meteen weer achter hun beeldschermen verdwijnen. Dat konden ze dagen volhouden. Het kwam erop neer dat hij zichzelf moest vermaken. Wat deed hij voorheen op een lamlendige zondagmiddag?
Naderhand wist Joost niet meer hoe hij zijn lege middag had doorgebracht, maar dat is kenmerkend voor lege middagen; die raken namelijk meteen vergeten. Toen het tijd was om te koken, deed hij dat. Even later haalde hij Margo en de jongens, want naar boven roepen was er niet meer bij. Het was een gezellige maaltijd en ze spraken af dat ze de avond samen afsloten in de woonkamer waar ze op hun nieuwe televisie een film zouden kijken. Joost noemde een tijdstip en iedereen verscheen, zelfs Margo, en ze ploften neer op de bank, waar plaats was voor zes personen. Intussen had Joost de keuken opgeruimd, de afwasmachine aangezet en bedacht dat hij de volgende dag boodschappen moest doen. Of zou hij alles laten bezorgen, zoals Margo had voorgesteld. Dat was van latere zorg. De tijd tot het begin van de film bracht hij door met een National Geographic op de bank. Intussen probeerde hij de nieuwe muziekinstallatie uit. Hij gaf niet veel om muziek, maar het klonk mooi. Het was alsof de muziek van alle kanten kwam. Het debuteren van de nieuwe televisie die verschrikkelijk groot was, maar er in de enorme kamer toch uitzag als het ouderwetse kastje waarmee zijn ouders genoegen hadden genomen, liet hij aan de jongens over.
Margo nestelde zich tegen hem aan en hij gaf de afstandbediening aan Sven.
'Kiezen jullie maar een film. Alles is goed, als het maar niet alleen maar geweld is.'
'Hoezo is alles goed, als niet alles goed is?’
'Alles behalve dat.'
Binnen een paar tellen had Sven het beeld van de filmkeuzes op het scherm en na een uitzichtloze discussie tussen Luca en Sven, schetste Joost een keuzeprotocol, maar dat hielp niet.
‘Vandaag kiest Sven, de volgende keer Luca’, zei Margo.
Dat hielp wel en de film begon. Na de film gingen de jongens naar boven en Margo trok een fles wijn open. Ze keken televisie tot Margo het tijd voor bed vond. Joost keek of de deuren op slot en de ramen dicht waren en hij deed het licht uit. Even later lagen ze in bed. Margo sliep in. Joost had even een zwartgallig moment. We zijn dezelfde sukkels die we waren, maar nu in een vergulde kooi. Hij mistte zijn hok van blik en karton. Hij mistte het gestommel van de jongens op hun kamer naast die van hen, het geruis van de straat, de ingebeelde warmte van de vrienden en bekenden die ze hadden achtergelaten. Hij dacht terug aan de angsten van zijn jeugd: zijn vader had plots geen geld meer om de boodschappen te betalen. En de ander angst: hij kreeg te horen dat ze gingen verhuizen en dat hij zijn vrienden, zijn school en zijn oude buurt nooit meer zou terugzien. In zijn nieuwe bed in zijn nieuw villa keek hij op tegen de lege dagen die voor hem lagen, maar hij kende zichzelf en wist dat zijn gemoed tijdens het slapen een andere wending nam. ’s Morgens was alles anders en de verandering zou wennen; uiteindelijk zou de verhuizing geen verandering meer zijn, maar een onbeduidende hobbel op zijn levensweg.
Joost stond in de deuropening en keek naar Margo's grote wagen die van de afrit afreed. Ze draaide de straat op, zwaaide niet omdat ze in feite al op haar werk was, en weg was ze. De jongens hadden zich nog niet laten zien, maar in de keuken lagen pakjes met brood en fruit, die ze in hun rugzak konden stoppen. Tijd om te ontbijten hadden de jongens nooit genomen en daar gingen ze nu vast ook niet aan beginnen. Joost wachtte in de keuken en hield de tijd in de gaten. Hun school begon om half negen en het was een kwartier fietsen. Dan moesten ze hun fiets wegzetten en de weg vinden naar het lokaal voor hun eerste les. Om acht uur vertrekken, dacht hij en dat was krap. De tijd kroop verder, maar hij had geen zin om ze te roepen, want dat tastte hun eigen verantwoordelijkheid aan. Uiteindelijk waren ze net op tijd beneden en propten het brood en het fruit in hun tas. Joost liep mee naar de garage waar hun fietsen stonden en waar ruimte was voor drie auto's. Waarom drie, vroeg hij zich af. Hij had voorgesteld om mee te fietsen om de weg te wijzen, maar dat vonden ze belachelijk. Sven noemde het een belediging en een ondermijning van zijn met bloed en tranen verworven zelfstandigheid.
’Niet te laat komen op je eerste dag', riep hij ze na.
Ze zwaaiden naar hem. Dat was in ieder geval iets.
Toen de jongens de hoek om waren, was de straat uitgestorven. In tegenstelling tot zijn oude straat, was de straat leeg, want de bewoners van de andere villa’s hadden hun auto’s op hun ruime oprit of in hun garage geparkeerd. Wel mooi, dacht hij, een straat die niet werd ontsiert door blik op wielen. Hij hield niet van auto’s. Dat was ook weer zo’n voorrecht van de rijken dat paste in Svens lijstje, dacht Joost; lege straten en een fijn uitzicht. De huizen van de buren waren omringd door weelderige tuinen die onderhouden werden door tuiniers met smaak. Het was een afwisseling van mooie bomen, gesnoeide struiken, functionele heggen en gras- en bloemperken. Ook hun tuin zag er prima uit en in deze buurt hadden ze geen andere keuze dan om dat zo te houden. Margo was bereid er wat geld tegenaan te gooien, zodat hij noch zij een hand hoefden uit te steken. Maar goed ook, want als amateur tuinier was er geen beginnen aan. Misschien was bij bereid om in de herfst wat dorre bladeren op te vegen. Lekker in het herfstzonnetje wat koude buitenlucht opsnuiven. Op dat moment waren een paar struiken in bloei en de bomen zaten goed in het frisse blad. Mooi was het, zijn nieuwe omgeving. Hij had trouwens aangeboden het gras te maaien als hij een elektrische maaier kreeg, maar daar ging hij het niet meer over hebben. Het gras groeide vast als kool en hij zou elke week achter het ding aan lopen. Geen zin in, want het grasveld was, inderdaad, enorm.
Even later zat hij op de bank in de huiskamer. Ontbeten had hij al en het was nog te vroeg voor ochtendkoffie. De keuken was opgeruimd en aan bed opmaken deden ze niet. Er was geen was, op wat ondergoed na. Morgen kwam er een werkster en die deed de was, had Margo besloten. Hij kon boodschappen gaan doen, maar daar had hij op dat moment geen zin in. Op het tafeltje naast de bank lag een stapel National Geographics, de nieuwste uitgave waar hij de vorige dag in had gelezen bovenop. Hij had een paar goede boeken nodig. Hij kon naar de plaatselijke bibliotheek gaan en als dat niets opleverde, de boekhandel. Toen ze een paar weken geleden het dorp hadden bekeken, had hij er een gezien. Hij was een vakantielezer, maar nu er zeeën van tijd beschikbaar waren, kon hij er een gewoonte van maken om ook buiten de vakanties te lezen. Waarom niet? Zijn eeuwige vakantie was aangebroken en een goed boek is een waar genoegen.
Hij bekeek de grote kamer. De muren waren wit en leeg. Ze konden een paar mooie schilderijen gebruiken, maar het moest hen beide bevallen en kwam daar maar eens uit. En liever geen kunstwerken die afkeurende opmerkingen van de jongens uitlokten. De vloer was van lichtgrijs marmer waar hier en daar wat blauw doorschemerde en was ronduit prachtig. Er stond een buffetkast tegen de muur en op een nogal vreemde plek midden in de kamer stond de gigantische televisie. Er waren ramen in de zijmuur en de achtermuur die uitkeek op de tuin was grotendeels een glazen schuifwand. Er hingen geen gordijnen, Margo vond dat niet passen in hun moderne interieur. Om de zon te weren, waren er elektrische zonneschermen. Er was vloerverwarming, zodat de kamer niet werd ontsiert door lelijke radiatoren. De kamer leek nog het meest op een museumzaal met hem als kunstwerk, dacht Joost. En verder dacht hij even niets meer.
Ochtendkoffie, lunch. In de tussentijd National Geographic. Na de lunch ruimde hij de keuken op en bedacht hij wat hij ging koken. Hij keek in de koelkast. Alles wat hij nodig had, lag erin. Fijn, want dan hoefde hij geen boodschappen te sjouwen als hij een kijkje ging nemen in de plaatselijke bibliotheek. Hij sloot de schuifpui, deed de andere deuren op slot en pakte in de garage zijn fiets. Het was een oud ding en als hij een fietsenmaker zag, zou hij eens kijken naar een toonbaarder model. Van Margo mocht hij een nieuwe wagen kopen, dus van een fiets zou ze niet gaan steigeren. Een ding met genoeg versnellingen en moderne remmen kon hem best bevallen.Een aangezien hij van plan was de omgeving te gaan verkennen, kwam een fiets daar goed bij van pas. Maar eerst de bibliotheek.
Hij deed de garagedeur dicht en stapte op. Tijdens de bezoekjes aan hun nieuwe plek had hij een idee gekregen over de opzet van het dorp en hij reed de juiste kant op. Het was even zoeken naar de bibliotheek en even later las hij op een bordje dat de bibliotheek, die zo te zien niet meer boeken had dan het dorp inwoners, op maandag en dinsdag en ook in het weekend gesloten was. Dat zal het lezen bevorderen, dacht hij. De fietsenmaker was ook gesloten. Hij bekeek de fietsen in de etalage, maar merkte dat het hem niet interesseerde en bedacht dat hij niet naar binnen was gegaan als de winkel wel geopend was. Hij maakte een tochtje door het dorp, dat op dat uur van de dag grotendeels uitgestorven was. Waarschijnlijk was dat het geval op elk uur van de dag, want het was tenslotte een dorp. Maar het was duidelijk dat het niet zomaar een dorp was, want er waren veel vrijstaande huizen met riante tuinen, er waren grasvelden met speeltoestellen voor kinderen en bankjes voor bejaarden, en de meeste straten waren omzoomd met bomen. Margo had niet zomaar een dorpje uitgekozen, maar een dorp waar geld niet opviel omdat de meeste inwoners er genoeg van hadden. Maar zelfs onder de rijken waren er verschillen en hun buurtje en hun villa waren uitdrukkingen van rijkdom die zacht gezegd overvloedig was. Eigenlijk zou hij zich als oud-socialist moeten schamen dat hij zich in de in het knusse bed van de weelde had laten lokken en daarin ook nog eens luierend zijn lege dag doorbracht. Ooit had hij the Theory of the Leisure Class gelezen; doorgenomen, beter gezegd, maar hij wist niet meer waar het over ging en wie het had geschreven. Veel van het verwoede leeswerk van zijn jonge jaren was verwaaid in de bries van de tijd. Alleen de titel was hem bijgebleven. Thorstein Veblen, dacht hij even later, maar dat zei hem nog niets. Hij betwijfelde of hij het boek ooit had opengeslagen.
De wereld was prachtig als je op de goede plek stond. En op die plek waren hij en zijn gezin beland, al was het voorheen ook wel uit te houden. Het grote verschil? Wat was het grote verschil? Voorheen waren ze onder de mensen en nu was hij alleen. Voor Margo en de jongens was de verhuizing niet meer dan een verandering van omgeving. Voor hem was het paradigmaverschuiving, zoals dat in de wetenschap werd genoemd. Hij nam niet langer deel aan het woelige leven; hij had een paar stappen teruggezet en bekeek het gedoe van anderen zonder dat hij meedeed, zonder dat het hem raakte. En dat niet alleen; het waren zoveel stappen dat hij niet meer zag wat hij eerst zag, want dat speelde zich af in domeinen waar hij niet langer toegang toe had. Hij was een kluizenaar in een grot in de woestijn geworden, alleen was er geen God over wie hij wilde nadenken. Er was vooralsnog niets wat zijn gedachten bezig kon houden. Behalve hijzelf in zijn nieuwe omstandigheden dan.
Na schooltijd vertelden Sven en Luca over het verloop van hun dag en dat kwam vermoedelijk omdat Margo en hij dat zelf altijd hadden gedaan. Volgens Luca wisten de meeste klasgenoten niet eens te vertellen wat voor werk hun ouders deden. Tijdens het avondeten kreeg hij hun verhalen te horen. Zelf had hij niets te vertellen, zei hij, want op maandag was het hele dorp gesloten. Ze konden blij zijn dat er water uit de kraan kwam en stroom uit het stopcontact. De jongens snapten het niet. Voor water en stroom hoefde toch niets open te zijn? Margo had laten weten dat ze later kwam en dat hij geen eten voor haar hoefde te bewaren. Hij had het verwacht. Na het eten gingen de jongens naar hun kamer.
‘Huiswerk?’
‘Bergen’, zei Sven, ‘maar we doen pas aan huiswerk als we onvoldoendes halen en zover is het nog niet.’
‘Goede aanpak, jongens. Daar schop je het ver mee in de wereld.’
'We zijn al ver genoeg', zei Sven en hij maakte een gebaar naar het riante huis waarin ze zich bevonden en dat onvervreemdbaar van hen was. Joost kon de jongen geen ongelijk geven. De verworvenheden van ouders konden de ondermaatse neiging om te presteren van kinderen verdoven. Dat verklaarde de lamlendigheid van kinderen van te rijke ouders. Zijn jongens stroomden al niet over van ambitie en nu verhinderde Margo met haar geldingsdrang dat schrale restje om te bloeien. Wie weet zat het zo, dacht Joost, maar misschien was het doodgewone puberluiheid die verdween met het vorderen van de jaren.
Margo kwam laat thuis, plofte naast hem neer op de bank en ging even later naar bed. Joost was niet zo uitgeput als zij, dus was het voor hem nog te vroeg om te gaan slapen. Hij keek televisie, dronk een biertje en dwaalde door het lege, donkere huis om na te gaan of alles was afgesloten. Toen ging hij ook naar bed.
Met zijn kopje ochtendkoffie zat hij op de bank en hij vroeg zich af wat hij in die grote kamer nu echt miste. Was het muurdecoratie, een antieke kast, een tafel om de krant aan te lezen, gordijnen of een paar staande lampen. Hij stelde het zich beurtelings voor, maar werd nergens warm van. Hij keek naar het prachtig glanzende marmer, waarop lichtplekken vielen doordat de ochtendzon door de zijramen scheen. Hetzelfde marmerpatroon kwam elders in het huis terug. De badkamer was ermee betegeld, het lag op de gang boven en in de hal beneden. Deze trap was van marmer en overal in huis waren kleine details van dezelfde luxueuze steen. Smaakvol, dacht hij en schonk een gevoel van duurzaamheid en nabijheid van de natuur. Maar het was hard, dat was steen nu eenmaal, en als Margo er met haar hakken overheen liep, galmde dat in de kamer. En ineens dacht hij aan een vloerkleed en hij zag een prachtig Perzisch tapijt met rode en blauwe tinten voor zich. Hij wilde heel zijn leven al zo’n ding, maar had vanwege de prijs genoegen genomen met de goedkope kleden van Ikea. Gezien de waarde van het huis en het inkomen van Margo, en niet te vergeten haar aansporing om dat geld gewoon maar uit te geven, was een echte Pers ineens een stuk minder duur. En de hemel was hem genadig als er in hun dorp, dat een wijkplaats voor de rijken was, een winkel was die Perzische tapijten verkocht. Waarom niet? Er was ook een wijnhandel en een winkel met dure electronica.
Om te voorkomen dat hij het minuscule winkelcentrum moest doorzoeken, bedacht Joost dat internet hem kon helpen. Net als de jongens had hij een nieuwe laptop, maar hij had het ding nog niet aangeraakt. Toen hij nog werkte, zat hij er elke dag op om zijn e-mail te bekijken en nu en dan aan zijn werk te rommelen. Hij was ambtenaar bij de gemeente geweest en dan zat je tegenwoordig de hele dag achter een beeldscherm. Hij was blij dat hij ervan af was. Voor zijn nieuwe laptop had hij nog geen nieuw nut bedacht. De computer van Margo stond klaar en ze had gezegd dat hij hem mocht gebruiken. Hij ging naar haar kantoor, nestelde zich in de comfortabele bureaustoel en bekeek de kamer vanaf Margo’s plek. Veel te groot en hij dacht aan de opmerking van Sven dat het het kantoor van een dictator leek, die de bezoeker wilde imponeren door hem meters te laten lopen naar de bescheiden en te lage stoel die voor het grote bureau stond. Het bureau was enorm, maar er stond geen stoel voor. Margo wilde niet imponeren, maar vond het gewoon fijn om bij het raam te zitten.
De computer stond in de slaapstand en zodra hij de muis aanraakte, verscheen het inlogscherm. Hij klikte op zijn naam, typte zijn wachtwoord in, Joost, geboortejaar, en de browser verscheen. Margo had zijn account gekoppeld, zodat hij zijn vertrouwde bladwijzers terugzag. Daar moest hij eens iets aan doen, want het meeste was voor het werk dat hij niet meer had. Tapijten en de naam van het dorp leverde meteen resultaat op en hij klikte op het kaartje op de website om te kijken hoe hij moest fietsen. Niet lastig te vinden, maar dat gold voor niets in het petieterige dorp, dat meer leek op een droomdorp op een modelspoorbaan dan op een plaats waar echte mensen woonden. Zou hij nog even naar zijn bladwijzers kijken? Vooruit, tijd genoeg. Hij verwijderde de meeste en hield zo goed als niets over. Het was de laatste handeling die korte metten maakte met zijn werkzame verleden. Er restte hem niets dan leisure time en daar had hij anders dan zijn jongens geen computer voor nodig. Uitloggen en in de slaapstand gaan, ging na een paar minuten vanzelf. Dat was gemakkelijk, maar het was nog gemakkelijker geweest als de computer zijn gezicht herkende en inlogde zodra hij ging zitten.
Het verbaasde hem hoe vlug hij de weg in het dorp kende. De tapijtenwinkel zat in een oud pand in een straat naast het winkelplein. Het leek op een woonhuis, maar door het raam zag hij stapels tapijten en een bordje naast de deur maakte duidelijk dat ze te koop waren. Ernaast zat de winkel met dure electronica. Daar kon hij ook weleens een kijkje gaan nemen, maar een andere keer, want hij moest niet al zijn consumptiekruid in een keer verschieten. Hij zette zijn fiets tegen de gevel en duwde de deur open, waardoor er een ouderwetse bel rinkelde. Een man verscheen en omdat het een dorp was, vond Joost dat hij hem een hand moest geven. Ze noemden hun voornamen en hij zei dat hij sinds het weekend in het dorp woonde. In de grote ruimte lagen stapels tapijten en de wanden hingen er vol mee. Het rook er stoffig, maar het was een prettige stoffigheid, die de sfeer van een bedoeïenentent in de woestijn opriep. Wat hij zich daarvan voorstelde, in ieder geval. Hij was in een joviale stemming. Hij keek op zijn horloge en zei tegen de man dat hij vast nog nooit vijf minuten na openingstijd een tapijt had verkocht.
‘Want daar kom ik voor.’
De man was even joviaal.
‘Laten we de huid niet verkopen voor de beer is geschoten. Kijk eerst even rond of er iets bij is wat je bevalt.’
‘Groot en met kleuren.’
‘Kun je de maten noemen?’
‘Wat is groot? Twee bij drie meter?’
‘Dat is groot in een kleine kamer, maar klein in een grote. Hoe groot is de kamer?’
‘Enorm.’
Hij zei waar hij woonde. De man kende het huis.
‘Dat zijn inderdaad erg grote kamers. Is het voor de woonkamer?’
Hoeveel klanten kreeg hij op een dag, vroeg Joost zich af. Eén? Of nog minder, want het was een klein dorp en hoe vaak kocht je een nieuw tapijt en dan een dat zo prijzig was, want hij had op de kaartje gekeken die aan de hoeken van de tapijten waren vastgemaakt. Ze waren meer dan prijzig. Fijn dat hij daar niet naar hoefde te kijken en dat hij kon kopen wat hem beviel. De man ging hem voor naar de achterzijde van de winkel, waar de stapel met de grootste tapijten lag.
‘En als ik nu de onderste wil?’
‘Dan heb ik vandaag heel wat sjouwwerk voor de boeg.’
‘Zijn ze allemaal anders?’
‘Ze zijn handgemaakt, dus allemaal uniek.’
‘Wat in feite niet nodig is, want wat kan het mij schelen dat eenzelfde tapijt in een appartement in Manhattan ligt.’
De man zei niets terug. Dat was de houding van de verkoper, dacht Joost. Nooit van mening verschillen met de klant. De man die Mark heette sloeg de hoeken van de tapijten om om Joost een indruk te geven van de verschillende patronen en kleuren. Hij zei bij ieder tapijt waar het was gemaakt en wat er nog meer over te vertellen was zoals over traditionele patronen en oeroude ontwerpen, maar het leek grotendeels verzonnen om indruk te maken. Interessant als het in National Geographic stond, maar verhalen van Mark zeiden hem niets. Hij vroeg hoe hij een handgeknoopt tapijt kon herkennen. Mark gaf uitleg. Hij had er verstand van, maar dat was niet echt verbazend, want hij hoefde nergens anders verstand van te hebben dan van tapijten. Hoe ingewikkeld was dat? Joost was evenmin onder de indruk van landmensen die verstand hadden van de natuur. Het was kennis die nooit veranderde en alles bij elkaar genomen niet meer dan een flintertje van wat hersens kunnen bevatten. Boeren hadden verstand van boerendingen, maar waren voor de rest behoorlijk dom, net als bouwvakkers.
Mark liet zien hoe handgeknoopt eruit zag, maar van een fabriekstapijt had hij begrijpelijkerwijs geen voorbeeld in zijn zaak.
‘Want die verkoop ik niet.’
‘Misschien handig om er een te hebben liggen om het verschil te laten zien.’
Weer geen antwoord van Mark. Hij bladerde verder. Het was teveel voor Joost. Het ene tapijt was prachtig en het andere ook. Uit beleefdheid liet hij Mark tot halverwege de stapel gaan. Persoonlijk contact met de eigenaar van de winkel was leuk, dacht hij, maar het veroorzaakte ook koopdruk. Hij wilde de man die hij net kende, maar die voortaan een dorpsgenoot en kennis zou zijn, niet teleurstellen. En hij wilde niet de indruk wekken dat hij iets kwam kopen dat hij niet kon betalen.
‘Weet je, Mark, het zijn teveel indrukken. Het is niet zozeer de prijs, want we kunnen het ons veroorloven, maar de keuze. Ze zijn allemaal prachtig en precies wat ik in mijn hoofd had. Maar hoe kan ik kiezen?’
‘Je kiest er een uit, ik breng het naar je huis en je kijkt of het je bevalt. Je mag het een paar dagen proberen en daarna breng ik een ander tapijt. Het zijn prijzige dingen, dus er is niets mis met een weloverwogen keuze.’
Joost moest er niet aan denken. Mark om de paar dagen over de vloer, een gedwongen gesprekje over tapijten en uiteindelijk de onuitstaanbare druk om er zomaar een te kopen om van hem af te zijn.
‘En dan is mijn vrouw er nog.’
‘Kom samen kijken en maak dan een keuze. Maar geen verplichtingen, hoor.’
Dat was een geloofwaardige uitweg.
‘Dat doen we. Of ik laat haar kiezen, want zij heeft doorgaans een meer uitgesproken mening over de inrichting. Het kan nog wel een tijd duren, want de vrouw is een werkezel en ze is de hele dag op kantoor.’
‘Ik ben open van dinsdag tot zaterdag. Zaterdag moet toch lukken?’
‘Je kent haar niet, Mark. Ook op zondagmiddag wordt er door mevrouw gewerkt. En je begrijpt op wiens schouders de last van het huishouden ligt.’
‘Je zou bijna terugwillen naar vroeger toen alles duidelijk verdeeld was.’
Er werden nog wat onnozelheden uitgewisseld, tot Joost vond dat hij lang genoeg beleefd en amicaal was geweest. Even had hij het gevoel dat hij voor eeuwig in de tapijtenwinkel opgesloten zou zitten.
‘Nou, bedankt voor je tijd, Mark.’
‘Graag gedaan.’
Daar ging de ene klant van die dag de winkel uit zonder dat er zaken waren gedaan. Joost vroeg zich af wat Mark de rest van de dag uitspookte, behalve wachten en op de klok kijken. Zelf was hij gezegend met zijn lege vrijheid. Hij stapte op zijn fiets en reed naar huis, redelijk tevreden over zichzelf. Ondanks dat er geld genoeg was, hoefde het nog niet verspild te worden. De armoedecultuur die hij van huisuit had meegekregen, had hem belemmerd om meer dan drieduizend euro voor een vloerkleed te betalen. Hij had er geen verstand van, maar dacht dat Marks prijzen nogal overdreven waren. Thuis was het nog geen tijd voor zijn lunch. Hij ging achter de computer in Margo’s kantoor zitten en logde in. Hij keek op sites met Perzische tapijten, en ja, Mark was overdreven duur. Het was de moeite waard om naar de stad te rijden en er daar een te kopen. Het werd een autoritje dat duizend euro uitspaarde.
Hij keek op de site van Ikea. Ze boden een keuze op menselijke maat. Afgezien van allerlei kleden die niets meer waren dan dikke doeken voor op de grond, boden ze twee normale tapijten aan. De ene was roodbruin, de ander had donkerblauwe figuren op een witte achtergrond. De prijzen waren verbijsterend. Mark was grofweg dertig keer zo duur. Half Nederland had een van deze tapijten en ze waren in een fabriek in China gemaakt, maar wat gaf hij daar om. De keuze was vlug gemaakt, want het roodbruine tapijt was lelijk. Hij klikte het lichte tapijt aan, koos de grootste maat, klikte op afrekenen en vandaag bezorgen, want die vijfentwintig euro extra konden ze zich veroorloven.
De jongens vonden het tapijt afschuwelijk. Margo vond het goed staan bij de lichtgrijze bank en de marmeren vloer. Joost was blij met de zelfstandig genomen beslissing die goed was uitgepakt.
‘Ik ben blij dat het je bevalt. En je kunt niet geloven hoe goedkoop het was.’
Hij liet haar de achterkant zien.
‘En het is authentiek fabriekswerk. Dat zie je aan de regelmaat van de schering. Een heel exotisch, want het komt helemaal uit China.’
De volgende dag dronk Joost zijn ochtendkoffie op de bank met zijn voeten op het nieuwe vloerkleed. Er zaten nog een paar bobbels in, maar die verdwenen door het liggen, had de jongen van Ikea die hij had gebeld hem verzekerd. Afwachten dan maar. Hij had zoveel tijd dat hij naar de bobbels kon blijven kijken tot ze zich hadden neergelegd bij de onvermijdelijkheid van de zwaartekracht.
Uit: Gebeurtenissen