Fietsen
Kirsten belde Maja terwijl ze op haar fiets zat. Bellen was gemakkelijk, want daarvoor hoefde ze maar een paar keer op het schermpje van haar mobiele telefoon te tikken. Fietsen tijdens het bellen was lastiger, vooral omdat er ook andere mensen op het fietspad fietsten en omdat er hobbels in het wegdek zaten die waren veroorzaakt door de wortels van de bomen die er naast stonden. Konden ze daar nu echt geen rekening mee houden, dacht Kirsten, bijvoorbeeld door het fietspad wat steviger te maken of de bomen wat dieper te planten. Of ze niet langs een fietspad te zetten. Of bomen kiezen met wortels die niet alle kanten op groeiden, maar netjes naar beneden. Bij een stoplicht kon ze niet door rood rijden, wat ze gewoonlijk deed, omdat er een hoop sukkels voor het licht waren gestopt en de boel blokkeerden. Ze remde af en stopte, terwijl Maja nog steeds niet opnam.
Eindelijk.
‘Hoi!’
Ze moest erop letten dat ze gewoon hoi zei en niet haar naam of met mij, zoals haar moeder vroeger deed toen telefoons nog gewoon in de huiskamer op het tafeltje naast de bank stonden. Hoe kon je nou weten wie mij was toen de naam van de beller nog niet op het scherm verscheen?
‘Hoi!’
Ze probeerde even enthousiast als Maja te klinken.
‘Waar ben je?’
‘Ik zit op mijn fiets en sta voor een stoplicht omdat een paar sukkels niet doorrijden.’
Maja lachte.
‘Gewoon erlangs rijden.’
‘Kan niet met één hand.’
‘Ben je er een kwijt?’
‘Ik ben aan het bellen, weet je nog.’
‘Hee, ik zie je zo!’
En Maja was weg.
In de klas schoof ze in het bankje, pakte een boek uit haar tas die ze onder haar stoel schoof, glimlachte even naar de meid naast zich en keek naar de deur waar Maja bleef. Shit, de leraar begon. Geen tijd om te kletsen en waar bleef ze? Het werd vlug stil in de klas en ze onderging haar eerste aanval van een door de stem van de aardrijkskundeleraar veroorzaakte, ontmoedigende, pijnlijke vermoeidheid. Het zou die dag niet de laatste zijn. Terwijl de les volop bezig was, kwam Maja binnen. Ze dacht dat ze achter in de klas zonder op te vallen in een bankje kon schuiven, maar dat lukte natuurlijk niet. Smithuis zag alles en kon het niet nalaten om een opmerking te maken. Het was iets als vroeger naar bed gaan, vroeger opstaan en vroeger op school aankomen, en vroeger naar bed ging lukken als ze wat minder lang met haar vriendinnen aan de telefoon hing en wat meer leerde, want haar cijfers waren niet zodanig dat ze het zich kon veroorloven om te kletsen inplaats van te leren. Wat verspilt die man veel tijd, dacht Kirsten. Iemand zou het hem moeten zeggen. Als hij het over aardrijkskunde had inplaats van hun privé-leven zouden ze daar in de les wat meer van opsteken, zodat ze thuis minder hoefden te doen. En hij gebruikte ergerlijk vaak het woord bed. Daar zou iemand iets van moeten zeggen. Als hij het nog een keer zei, zou ze seksuele insinuatie door de klas roepen, hoewel Smithuis en de meeste klasgenoten dat woord vast niet kenden. Maja bleef hem tijdens de tirade lief aankijken. Smithuis kreeg er genoeg van en ging verder met de Apennijnen.
Ze waren bijna volwassen. Hoe haalde hij het in zijn hoofd om hen zo belerend toe te spreken, ook al was hij een leraar. Hij hoorde zich te beperken tot aardrijkskunde, vond Kirsten, en opvoedkunde moest hij aan hun ouders en hun mentor Marjet Post overlaten, hoewel veel ouders er een potje van maakten en Post te lief was om indruk te maken op wie haar bijsturing echt nodig had, zoals Kees en Ruard. Daarbij was Smithuis onaantrekkelijk en daardoor voor haar en de andere meiden nauwelijks meer dan lucht. Ze wist hoe Marja dacht over jongens en mannen. Als ze perse op haar kop moest krijgen, dan van Besemer. Ze kwam soms met opzet te laat in zijn les om zijn aandacht te trekken. Omdat ze een mooie meisje was, deed het af met een grapje en schreef haar niet op.
‘Werd hij maar eens boos’, zei ze. ‘Dan kan ik daar ’s nachts van dromen.’
‘Wat ben je toch een rare’, zei Kirsten.
De zon scheen vervelend in haar ogen toen ze opkeek naar Maja.
‘Appelmeisje.’
‘Nou en? Ik hou van appels.’
Maja ging op het bankje op het binnenplein naast haar zitten. In het laatste schooljaar mochten ze tijdens de pauze van het schoolterrein af, maar na de eerste schoolweek waarin ze volop van die vrijheid hadden geproefd, merkten ze dat ze er te lui voor waren. Als de zon scheen, gingen ze op het binnenplein zitten, dat vol was met kleintjes. Als het slecht weer was, zaten ze in de kantine of ergens op de gang. Kirsten at haar gebruikelijke appel tot het steeltje op. Smerige gewoonte, vond Maja, want van een avocado at ze de pit toch ook niet op.
‘Van aardbeien wel. Dat doet iedereen.’
‘Die hebben geen pitten, grapjas.’
Maja had een snoepreep, die ze thuis uit de kast pakte of anders op school uit de automaat trok. Ze schrokte hem naar binnen alsof ze honger had.
‘Hebben we straks Post?’
Kirsten was georganiseerd, in ieder geval vergeleken met Maja.
‘Geen idee. Welke dag is het?’
‘Woensdag.’
‘Dan het laatste uur.’
‘Ik ga niet.’
Het mentoruur ging over iets waarin ze allemaal geïnteresseerd waren, namelijk henzelf. Dat had Marjet Post aan het begin van het jaar gezegd. Ze mochten je tegen haar zeggen en haar voornaam gebruiken. Post was het soort leraar dat over zich heen liet lopen en Maja had dat de tweede week meteen gedaan.
‘Je zei dat het mentoruur over onszelf zou gaan, maar het gaat over hun.’
Maja maakte beweging met haar arm die de hele klas bestreek.
‘Dat gaat me niet aan; sterker nog, het interesseert met geen fuck.’
Post had ook gezegd dat ze hun geen beperkingen op wilde leggen tijdens het mentoruur. Ze mochten zeggen wat ze wilden en op de manier die ze zelf verkozen.
‘Dus we mogen vloeken en zeggen dat Smithuis een pedo is?’
Ze zei doodkalm dat dat mocht als Maja daar behoefte aan had.
‘Heeft Post eigenlijk een voornaam?’
‘Marjet’, zei Kirsten.
‘Ze is inderdaad een echte Marjet.’
Maja propte de wikkel van de reep tussen de reten van de rugleuning van het bankje. Tijdens het mentoruur was ze er wel. Kirsten keek haar vragend aan.
‘Ik wil met jou terugfietsen. Dan kan ik me maar beter hier vervelen dan in de kantine.’
‘Waarom?’
‘Engelse opdracht.’
Het duurde even voor Post het stil kreeg en het bleef niet lang stil, maar ze deed of dat de bedoeling was. Dat ze het volhoudt, dacht Kirsten. Er waren van die momenten dat het voorbeeldig verliep. Ze praatten een voor een, luisterden naar elkaar en er werden geen stomme opmerkingen gemaakt. Dat lukte alleen als Kees en Ruard er niet bij waren en als Maja haar mond hield of niet kwam. Post besprak afwezigheid tijdens het mentoruur. Spijbelen, zei iemand.
‘Spijbelen is niet het goede woord’, zei Kirsten. ‘We zijn oud genoeg om zelf te beslissen of we het belangrijk vinden om erbij te zijn.’
Helemaal waar, vond Post. Iemand had het over de schoolregels en Kirsten zei dat ze de pot op konden met hun schoolregels, want ze hadden op hun leeftijd een eigen verantwoordelijkheid en ze hadden geen regels nodig die bedoeld waren om brugklassertjes op het rechte pad te houden. Ze wekte tegenspraak op, die een klein beetje over de inhoud ging, maar grotendeels omdat het Kirsten was die het had gezegd. Uit ervaring wisten haar klasgenoten dat de mening die breed werd gedragen het tegendeel van die van Kirsten was. Met haar erbij hoefde je niet eens na te denken. Tegenspreken voldeed.
Ze begonnen allemaal door elkaar te praten. Sommigen dachten aan hun latere leven dat een kopie was van dat van hun ouders en dan was het fijn dat anderen zich aan de regels hielden. Het was voor Kirstens klasgenoten erg moeilijk om te denken aan hun eigen belang dat voortvloeide uit hun feitelijke situatie. Het was voor de meesten hoe dan ook lastig om zelf na te denken en geen belegen gedachten na te kauwen. Wat dat betreft waren ze al volwassen genoeg.
Zodra ze op hun fiets zaten, keken Kirsten en Maja op hun telefoon. Dat hadden ze tijdens het mentoruur ook voortdurend gedaan, want Post zei er niets van. Ze bekeken berichtjes die ze elkaar hadden gestuurd. Ze reden vrolijk door rood, maar ze keken goed uit, zeker sinds Hennie was aangereden. Maja’s fiets maakte een schrapend geluid. Achter hen reden een paar jongens uit een andere klas. Maja ging op de stoep rijden om met een van hen een praatje te maken en daardoor reed Kirsten helemaal alleen voorop. Ze sloeg af en bekommerde zich niet om Maja, die zich ook weinig van haar aantrok. Ze vond het niet fijn dat ze meefietste, want na school was ze net zo lief alleen. Even later hoorde ze het geschraap van een fiets en Maja verscheen weer naast haar, verdiept in haar telefoon.
‘Wie was dat?’
‘Rick.’
Ze kende geen Rick. Maja vloekte toen ze over een takje reed en ze met haar telefoonhand haar stuur moest grijpen.
‘Kunnen ze die fietspaden niet vegen?’
‘Kun je niet uit je ogen kijken?’
Maja keek haar vriendin fronsend aan en keek weer op haar telefoon. Ze vertelde over de domme foto’s die haar zus had gestuurd.
Even later plofte Maja ongegeneerd neer op Kirstens bed. Het dekbed verfrommelde en ze propte het onder haar rug. Kirsten zei dat ze daar straks moest slapen en dat ze wel wat netter om mocht gaan met haar bed. Ze keek in haar agenda. De Engelse opdracht moest de volgende dag af zijn. Dat had Maja dus wel in de gaten. Ze moesten een gedicht kiezen en daar dan een opstel van een halve bladzijde over schrijven, maar wel in het Engels. Ze vroeg Maja of ze al een gedicht had gevonden en kreeg te horen dat ze meedeed met Hester en dat die het al af had.
‘Ik dacht dat wij het samen zouden doen. Dat zei je op school.’
‘Ik was het vergeten.’
‘Wanneer heb je het met Hester gedaan?
‘Weet ik niet meer. Met haar is overdreven, want ik deed pas mee toen het af was.’
Maja ging naar de keuken om iets te snoepen te zoeken. Kirstens moeder vond dat niet erg. Ze kwam terug met chips en twee blikjes fris.
‘Als jij twintig bent, ben je net zo dik als Yamila.’
‘Wat een rotopmerking!’
‘Maar wel een feit als je zoveel snoept als jij.’
‘Flikker op met je appel.’
Ze gaf Kirsten het blikje fris niet, maar gooide het op het bed, plofte weer neer en trok de zak chips open. Het gekraak van de zak en de chips leek op het geschraap van haar fiets. Wat nam Maja toch veel plaats in de wereld in, dacht Kirsten. En wat moest ze nou met dat gedicht? Ze pakte haar laptop en zocht Engels gedicht op. Maja vermaakte zich met haar telefoon en bestrooide Kirstens bed met chipskruimels.
Uit: Alledaags