Een oom heeft te horen gekregen dat hij kanker heeft. Je kent hem nauwelijks, maar je vind het zielig voor je moeder, die heel verdrietig is nadat ze hem heeft gebeld.
Na het oefenpartijtje namen ze een douche. In de zaal ging het over niets anders dan zaalvoetbal. In de douche werden ongepaste grappen gemaakt en in de kleedkamer begonnen de gesprekken die het avondje zaalvoetbal voor Chris zo waardevol maakte. Een paar van de kerels kon hij echte vrienden noemen. Het waren mannen van zijn leeftijd en met zijn levensstijl. Sommige hadden kinderen, de meeste hadden vrouwen en de meeste van die vrouwen zagen er goed uit. Voor die vrouwen deden ze het, maakten ze elkaar wijs: in vorm blijven door even fanatiek te sporten als toen ze achttien waren. Inmiddels waren ze twee keer zo oud en alleen fanatiek in hun ergernis over de stommiteiten van hun vrienden. De vrouwen zorgen dat ze mooi blijven, wij zorgen dat we in conditie blijven. Zij shoppen, wij sporten. Ze waren een seksistische bende, maar met een knipoog en zodra ze thuis waren, waren ze als was in de handen van hun vrouwen. Dat laatste was een terugkerende grap. Als ze niet badinerend praatten over een van hen, dan deden ze het over de hele groep. De serieuzere gesprekken die vriendschappen onderhielden, vonden één op één plaats, hooguit met drieën. De groep diende voor de platte onzin, de leden ervan voor waardevolle vriendschappen. De vrouwen begreep dat beter dan de mannen, want als de groep bij elkaar was, bleven ze weg, op een tijdelijke vriendin na, die werd geprikkeld door de geur van mannelijk hormonen. Er was weinig achting voor zo’n soort vrouw, want ze hadden haar door. Soms bleef een van de kerels hangen aan zo’n tijdelijk vriendin, maar als ze te vaak op de mannenbijeenkomst verscheen, werd hij erop aangesproken. Gevolg was dat ze op zoek moesten naar een nieuwe verdediger.
Chris’ vriendin en Tims vrouw bleven thuis: Stefanie voor de televisie en Miriam bij de kinderen. Door die kinderen had Tim in Chris’ ogen een wat wijzere kijk op het leven en daardoor zag hij hem als de vriend bij wie hij terecht kon als het ooit eens nodig mocht zijn. Het was nog nooit nodig geweest, maar op dat moment zat hem iets dwars. Het had zijn gebruikelijke spelinzicht aangetast, waardoor hij het mikpunt van het gescheld van de andere kerels was geworden. Schelden en vloeken hoorde erbij, vonden de mannen, ook als hun vrouwen die belangrijke wedstrijden bezochten en de scheidsrechters zeiden van niet. Maar ze hadden normen. Behalve in ernstige gevallen scholden ze niet tegen de tegenstander. Dat kostte trouwens strafschoppen. Tijdens de training maakten ze elkaar voor allerlei lelijke dingen uit en bij het oefenwedstrijdje aan het einde van de training werden er een paar inventieve rijmwoorden op namen de zaal ingeslingerd. Maar het was allemaal goed bedoeld en onder de douche werd het bijgelegd.
‘Je weet dat we het niet menen, maar je was er vandaag niet helemaal bij.’
Vind je het gek, zei hij tegen zichzelf.
‘Maakt niet uit.’
‘Je laat je toch niet op je kop zitten door die klootzakken?’
‘Nee, joh, ik ben zelf toch geen haar beter?’
Er verscheen een glimlachje op zijn gezicht, maar Tim beschikte over een fijngevoeligheid, die volgens Miriam werd verwoest door zijn voetbalavondjes.
‘Is er iets?’
De kerels waren met veel kabaal verhuisd van de kleedkamer naar de kantine en het was stil. Chris had opzettelijk getreuzeld. Tim had zijn tempo aan dat van zijn vriend aangepast, omdat hij iets merkte. Ze waren alleen in de kleedkamer. Hij moest er maar gewoon over beginnen, besloot Chris.
‘Heb ik je verteld over Stefanies vader?’
Hij keek zijn vriend aan, die zijn wenkbrauwen optrok.
‘Hij heeft kanker.’
Het verhaal over de voortekens, het bezoek aan de huisarts, het onderzoek in het ziekenhuis en de diagnose volgde. Het was het gebruikelijke verhaal met alle vaagheden en onzekerheden die erbij hoorden. Tim had hetzelfde verhaal over een tante, een opa en de vader van een collega gehoord. Ze werden behandeld, werden er doodziek van, maar overleefden. Meestal, want hoe het met die opa was afgelopen, was hij vergeten. Hij was dood, maar was het de kanker of iets anders? Stefanies vader was opgegeven.
’Zwaar voor haar.’
‘Dat kun je wel zeggen.’
‘Kan ze het goed met hem vinden?’
Het leek alsof Tim aanvoelde waar de schoen knelde.
‘Dat is het juist. Hij is haar vader, maar het is een eikel eersteklas. Zo’n vader die nooit thuis was en als hij er was een bullebak was. Toen ze zeventien was, ging ze het huis uit en dat was vanwege hem.’
‘Dan valt het nu wel mee.’
‘Nee, het tegendeel. Ze is er kapot van.’
‘Stefanie? Daar kijk ik van op.’
‘En ik niet minder.’
‘Wat mij betreft gaat hij morgen dood en wat haar betrof ook, maar sinds ze weet dat het elke moment afgelopen kan zijn, is ze er kapot van. Begrijp jij dat?’
Tim legde een vriendschappelijke hand op de schouder van zijn vriend. Hij werkte in een opvang voor lastige jongeren, dus hij wist wat empathie was en wist het te veinzen, wat hij op zijn werk meestal deed, want gevoel was iets voor thuis. Hij kende alle variaties in familierelaties, inclusief de meest ontaarde versies ervan. Wat zijn vriend over Stefanies reactie vertelde, leek op die van misbruikte meisjes die het huis uit zijn gevlucht. De emotionele band met hun misbruiker is destructief en afzichtelijk, maar onverbrekelijk, ondanks dat een breuk het beste is wat hen kan overkomen. Als ze hun leven buiten het gezin niet op poten krijgen, gaan ze terug en dan komt er een extra schuldgevoel bij omdat ze er zelf voor kiezen. Onontwarbare puinhopen zijn het en hij laat die meiden graag aan vrouwelijke collega’s over. Blijkbaar had Stefanie een dergelijke misvormde band met haar vader, die zich niet eerder had gemanifesteerd. Of Christ had de verhulde boodschap niet opgepikt. Cognitieve dissociatie, noemen ze dat, wist hij. Hij kreeg er vaak mee te maken. In gewone taal kwam het erop neer dat je iets niet weet omdat je het niet wilt weten. Wat hij van Chris hoorde over Stefanie en haar vader bevestigde zijn vermoeden. Hij overwoog wat zijn advies moest zijn, maar eerst probeerde hij bloot te leggen wat het probleem was: wat Chris’ probleem was.
‘Jou kan de vader gesloten worden en je begrijpt niet waarom het Stefanie zo aangrijpt. Komt het daar op neer?’
Daar kwam het op neer. En dan was er nog iets, zei Chris. Wat moest hij met Stefanie beginnen? Hij kwam zelf uit een gezin waar gevoelens iets zijn voor mensen die het leven niet aankunnen. Die tik had hij van zijn ouders meegekregen en het kwam van pas. Hij zag overal de vrolijke kant van en zat niet langer dan nodig was bij de pakken neer. Alles kwam goed en dat deed het ook, althans voor zijn gevoel.
‘Ik dacht dat Stefanie ook zo was.’
‘Ze is een vrouw.’
‘Ze is mijn vriendin, maar ik ben niet haar vriendin. Wat moet ik met dat zielige verdriet? Ik heb nooit geleerd om te troosten. Wat zeg ik tegen haar? Als ik zeg wat ik vind, wordt het dat hij niet vlug genoeg dood kan gaan en dat we de begrafenis kunnen overslaan. Gooi hem maar bij het vuil.’
‘Ik denk niet dat het helpt als je op dit moment je ware gevoel laat spreken.’
Tim voelde zich wijs en deskundig. Hij wist waar ze naartoe gingen, maar wat voor hem een enkele stap was, was voor Chris een lange wandeling. Chris moest over zijn huidige gevoelens heenstappen, zijn genegenheid voor zijn vriendin terugvinden, begrip opbrengen, verwijten van zich afschudden en als dat allemaal voor elkaar was, naar huis gaan en er voor haar zijn. Ga naast haar op de bank zitten, sla een arm om haar heen, laat haar praten en huilen en ga dan in bed knus tegen haar aan liggen. Meer hoef je niet te doen. Tim deed het met wanhopige meisjes: op het bed na en onder toezicht van een vrouwelijke collega, anders waren de rapen gaar. Dat bed kwam er soms in gedachten bij. Ook bij zo’n meid, want hoe vaak had hij verleidelijke blikken en uitnodigen om op haar kamer verder te praten niet af moeten slaan. Ondanks hun ellende waren het meisje in de aantrekkelijkste leeftijd.
Het gelach en gebulder uit de kantine drong door tot de kleedkamer. Het duurde nogal, vond Tim. Op zijn werk had hij engelengeduld, maar dit ging ten koste van een gezellige avond met de vrienden. Hij had dat nodig om stoom af te blazen.
'Je kunt haar niet verwijten wat ze voelt.’
‘Nee, maar waar komt dat vandaan? Waarom haat ze hem niet? Wat zou jij vinden in zo’n geval?’
‘Ik zou hem op zijn sterfbed wurgen.’
Tegen zijn vriend kon hij dingen zeggen die op zijn werk taboe waren. Door mee te gaan in negatief gevoel, versterk je het, omdat je voor een pupil die je vertrouwd een voorbeeldfiguur bent. Maar met Chris kon hij boos zijn en meehuilen, hoewel hij feitelijk niets voelde.
‘Misschien moet je er haar botweg mee confronteren. Hoe kun je verdriet hebben om die eikel? Ben je dan vergeten wat hij je heeft aangedaan?’
‘Zelfs ik weet dat dat niet gaat helpen.’
Chris stond op.
‘Laten we iets gaan drinken nu de boel nog open is.’
Tim bleef zitten om te laten zien dat hij er nog altijd was voor zijn vriend. Hij sprak zalvend.
‘Probeer begrip op te brengen voor Stefanie. En als je straks thuis bent, ben je er voor haar. Meer is niet nodig. Luister, troost en laat haar zien dat je er voor haar bent. Dan komt het goed.’
Hij herhaalde zichzelf, net als Christ had gedaan. Zo werkte het, wist hij. Een gesprek was voor het probleemgeval een soort duiveluitdrijving. Door woorden te geven aan gevoelens, vonden ze een weg naar buiten en alles meezat, stopten ze met ronddolen in het hoofd. Het was als wakkerworden uit een nachtmerrie. Dat was wat er gebeurde in een ideaal geval, dat hij nog nooit had meegemaakt. Maar op zijn minst luchtte het een beetje op. Bij Christ zag hij dat niet. Hij raakte geïrriteerd. Dat kon zijn omdat hij Tims advies waardeloos vond, dat hij spijt had dat hij zijn hart had gelucht, dat hij aan een bijkomend probleem dacht, waar hij het niet over wilde hebben, dat hij te vertrouwelijk was geweest en daarmee de grens van de mannenvriendschap had overschreden, dat hij zich schaamde voor zijn gevoel, dat hij -
‘Kom je nog?’
Chris hield de klapdeur open.
‘Sorry, ik was even in gedachten.’
Een zuur lachje van Chris.
‘Ik hoor degene te zijn die zit te piekeren.’
Typische reacties vond Tim, want er waren geen egocentrischere mensen dan die met problemen. De hele wereld kon hen gestolen worden als ze zwolgen in hun problemen, die een ellende veroorzaakten die met die van niemand was te vergelijken. Net als ziekte maakten problemen mensen onaangenaam.
Tussen de vrienden in de kantine leek Chris alles vergeten te zijn. Tim bleef erover nadenken. Toen ze bij de deur van de sporthal afscheid namen, herinnerde hij zijn vriend aan wat hij moest doen.
‘Gewoon er zijn voor haar.’
‘Ja, ja,’ zei Chris. ‘Zal ik doen. En zorg jij maar dat je er bent voor Miriam.’
Chris vond het een rare opmerking, alsof zijn welgemeende advies een schunnig grapje was. Maar het waren vast de biertjes die Chris in een straf tempo had weggewerkt die spraken.
Stefanie lag op de bank en sliep. De televisie tetterde onverstoorbaar en Chris zette het geluid uit. Hij ging naast zijn vriendin zitten, die in halfslaap tegen hem aan kroop. Hij was er, dacht hij. Hij knipte naar een andere zender en zette het geluid weer aan, maar heel zachtjes. Hij kende zijn Stefanie. Gevoel uitte zich heftig, soms hysterisch, maar dan was het over. Uiteindelijk was ze net zo’n koude kikker als hij. Als ze wakker werd, zou ze meedelen dat haar vader was overleden en dat ze geen zin had om naar de begrafenis te gaan.
‘Ik heb al vijftien jaar geleden afscheid van hem genomen.’
‘Je hebt helemaal gelijk, liefje.’
Ze zouden gaan, maar zich gedragen als verre familie en er zou geen woord meer worden gewijd aan de overledene, zoals dat de afgelopen vijftien jaar niet was gebeurd.
Uit: Fragmenten