Otto

God, wat hou ik van haar. Otto zei het tegen zichzelf, want Sylvia wilde het voorlopig niet meer horen. Ze had even genoeg van hem en maakte dat duidelijk door niet langs te komen en niet op te nemen als hij haar belde. Hij stuurde berichtjes, waar ze niet op reageerde. Hij zag dat ze niet eens las. Je kon tegenwoordig niemand meer negeren zonder dat die ander het merkte. Hij kon haar bloemen sturen, maar die belandden in de vuilnisbak. Ze hield trouwens niet van bloemen. Het enige wat bloemen doen, is langzaam verwelken en daarna verrotten, en daar hoef ik geen getuige van te zijn, zei ze, want wat bedoel je ermee? Ze had merkwaardige ideeën, maar ondanks of dankzij dat hield hij vreselijk van haar. Zij iets minder van hem en dat begreep hij. Hij was een uit velen, zij het winnend lot uit een lotterij. Dat hij dat lot had getrokken was een godsgeschenk. 

Vaak was hij een beetje hysterisch over zijn Sylvia. Soms kon hij zijn verliefdheid even opzij zetten, om die weer in alle heftigheid te voelen als ze haar benen optrok als ze naast hem op de bank zat, als ze in zijn nek kriebelde, als ze zich uitkleedde terwijl hij toekeek, als ze wakker werd naast hem, als ze dat goddelijke wezen was dat ze was. Hij was al maanden in een romantische stemming en hij wist het. Zij niet. Hij was haar vriend die fijn gezelschap was, vertrouwen en knusheid schonk en op de beste momenten haar ogen liet twinkelen, al wist hij niet zeker of hij dat deed of haar orgasme. Maar gelukkig aanvaarde ze dat hij geschikt was voor de lange duur, dat hij voldeed om zich mee te vestigen. Ze hadden het al over samenwonen, het kopen van een huis en het maken van een paar kindjes. Sylvia wist dat verliefdheid over ging. Dat wat ooit liefde was, was veranderd in een matte bedoening werd vergeten zodra de boel stabiliseerde en ze van geliefden partners waren geworden. Ze was heel nuchter en dat was een van haar ontwapenende eigenaardigheden. Ontwapenend was niet het juiste woord, want zij hield haar kleuren aan, terwijl juist hij naakt en onschuldig als een kind tegenover haar stond. Bij wijze van spreken.

Sylvia had niet op iedereen dat effect. Doorgaans leek ze heel gewoon, maar dat waren mensen die geen waardering hadden voor haar perfecte lijf, haar bij nadere beschouwing knappe gezicht en haar doorsnee, maar smaakvolle kledingstijl. Anders dan de gebruikelijke schoonheden, was ze een jonge vrouw voor alle seizoenen en alle uren van de dag. Hoe minder ze aan had, hoe mooier ze was, vond Otto. Verstopt in een beha en truitje zag je de volmaakte vorm van haar borsten niet meteen, hoewel haar billen en bovenbenen prachtig uitkwamen in een strakke broek. Hij mijmerde vaak over wat er zo perfect aan haar was. Hij kwam uit op haar verhoudingen. Alles had precies de goede afmetingen. Haar benen waren niet te kort en zeker niet van die dunne stelten die iedere elegantie om zeep hielpen. Haar heupen waren in evenwicht met haar torso en haar billen met haar borsten. Haar nek was prachtig en altijd zoenrijp. Haar voeten. Tja, die voeten, die werden volkomen geruïneerd door dikke sokken maar thuis stelde ze ze gelukkig aan de lucht bloot. Hij keek ernaar als ze binnenkwam, als ze op de bank zat, als ze haar benen onder zich trok en ze daardoor bedekte. Het mooist waren ze onder een rok of jurk, zoals wanneer ze in de zomer in de tuin van haar ouders zaten of luierden in het park. Bij het vrijen gaf hij ze volop aandacht en gelukkig wond haar dat op. 

En dan haar gezicht. Hij had een vriend ervan moeten overtuigen dat ze erg knap was en dat zei genoeg over de onopvallendheid van haar schoonheid. Het spetterde er niet vanaf, maar ging weer over verhoudingen. Niets overdreven of te schriel. Sierlijke lippen, doodgewone oren, een ovaal gezicht zoals duizenden meisje hadden en haar dat ze halflang liet en dat een neutrale kleur had. Waar niemand omheen kon, waren haar schitterende lichtblauwe ogen. In een roman zou de schrijver er ronkende vergelijkingen over maken, zoals blauw als een heldere winterlucht of stralend als een edelsteen. Dat was behoorlijk belegen, maar de schrijver hoopte er de verbeelding van de lezer effectief mee te prikkelen.

En naast dat volmaakte schepsel stond hij: Otto. Alleen die naam al. Als hij een bijrol in een roman had gespeeld, was hij geen beschrijving waard geweest. Als kind was hij een tussen velen. Als puber was hij een meeloper en daarna een jongen waarvan men zich niet eens afvroeg welke type hij voorstelde. Dat Sylvia hem had opgemerkt en benaderd, was een godswonder. Niet helemaal als je het bekeek vanuit Sylvia’s gezichtspunt, want zij ervoer zichzelf zoals hij zichzelf zag en zoals hij feitelijk was. Hij was grijs en grauw tegen een achtergrond die voornamelijk grijs en grauw was. Sylvia dacht iets florissanter over zichzelf, maar niet veel.

Het was geen jeugddepressie die haar beeld vervormde, maar realisme. Voor Sylvia was de tussentijd tussen haar enerverende jeugd en het stichten van een gezin de aardse wachtkamer, zoals de laatste jaren van de ouderdom weleens de hemelse wachtkamer werd genoemd. Omgang met vriendinnen verwaterde doordat de dagelijkse schoolroutine werd ingeruild voor een studie in een vreemde stad. Ze kreeg daar nieuwe vriendinnen, maar zonder de vertrouwdheid en intimiteit van voorheen. Studeren was aardig, maar het diende om te verwerven wat ze pas jaren later zou verkrijgen, namelijk een leuke baan en geld om een fijn leven te leiden. In die tijd leerde ze Otto kennen en het was nauwelijks een wonder dat zijn kleurloosheid perfect paste bij haar beleving van haar eigen leven. Ze had een oog gekregen voor tinten grijs en door haar aangescherpte blik was ze in staat hem op te merken tegen de saaie achtergrond waarvoor hij verscheen.

Welke roman beschrijft het niet: de ontmoeting die beladen is met betekenis en waarnaar op allerlei momenten wordt verwezen. Soms is die ontmoeting vervloekt, soms een teken van de eeuwigheid van een uitzonderlijke liefde. Zo’n liefde is onmogelijk zeldzaam, maar we blijven erin geloven. Voor Sylvia was hun kennismaking eerder het eerste, voor de door het virus der romantiek besmette Otto het laatste.

Het toeval wilde dat ze dezelfde bus namen naar het gebouw waar ze hun opleiding volgden. Na een paar weken herkenden ze elkaar als een bekend gezicht. Een leuk gezicht, vond Otto en hij begon naar haar uit te kijken. Later zei Sylvia dat ze hem pas had opgemerkt toen hij haar aansprak. 

‘Ik hield je al weken in de gaten.’

‘Gluurder.’

‘Met goede bedoelingen. Anders zouden we nu niet in elkaars armen liggen.’

Dat was toen Otto er nog in geloofde en Sylvia’s aangeboren onverschilligheid haar nog niet in haar greep had. Want zo was het nu. Otto wilde er met heel zijn hart in geloven. Hij wilde dat de zoete maanden van hun aanvankelijk liefde een leven lang gerekt konden worden. Hij wilde dat Sylvia geen genoegen nam met het wegebben van de betovering die alles de moeite waard maakte, die de ander verhief tot hemelse hoogte, die meer waard was dan eten, dan drinken, dan de laatste ademtocht. Ze was van binnen zoals hij haar uiterlijke schoonheid ervoer, bedacht hij. Die was overweldigend, en anders dan even overweldigende mysterieuze innerlijk tastbaar, zodat hij zich daar wel volop  aan kon laven. De uitdrukking ervan waren die engelachtige ogen en dat volmaakte samengestelde lichaam. Hij kon zelfs aangeven waar de perfectie die dat lijf van gewoon ongeëvenaard maakte zich verborg. Het waren de bovenbenen. Die hadden vormen die een Rodin waardig waren. Het waren die bovenbenen die alle verhoudingen van haar lichaam feilloos op elkaar afstemden. In een spijkerbroek deden ze verlangen naar haar billen, onder een korte rok naar haar zachte buik. Ze maakten haar sierlijke kuiten sierlijker en haar voeten goddelijk. Als hij aan dat lichaam dacht, ook nu ze vervelend tegen hem deed, raakte hij opgewonden en verlangde hij tot tranen toe naar het betasten van haar warme huid en het voelen van haar vormen. Dat was niet langer romantisch, besefte hij, maar pornografisch. Hoe dan ook was ze de aanbeden metgezel, wiens gemis zijn keel dichtkneep.

Ze leerden elkaar dus kennen op een alledaagse plek als de stadsbus. Hij greep zijn kans en ging tegenover haar zitten. Hij bespiedde haar, maar niet zo opvallend dat ze het vervelend vond. Hij sprak haar aan. Welke opleiding deed ze, en alles wat uit die vraag voortvloeide. Ze stapten samen uit en liepen samen naar binnen. Daar verscheen de eerste verlegenheid tussen hen en het zou niet de laatste zijn. Sylvia wist niet wat ze met hem moest beginnen, bekende ze later. Otto was hals over kop verliefd en wilde haar niet laten gaan. 

‘Hoe laat ben je klaar?’

Uren later dan hij. Hij kon liegen en op haar wachten, maar dan kwam hij in de knoop met het schoolwerk dat hij die middag thuis had willen doen. Meteen al praktisch, dacht hij. Het werd samen lunchen, dus samen het brood opeten dat ze van huis hadden meegenomen. Hij kletste doorgaans met een klasgenoot, zij sloot zich aan bij een groepje vriendinnen. De vriendinnen vingen het teken meteen op en in de les na de lunch begonnen ze erover, zodat Sylvia moest bedenken wat ze met de jongen wilde. Hij had in ieder geval niets wat ze afstotelijk vond. Hij zag er gewoon uit, praatte niet voor zijn beurt, was niet vol van zichzelf, was goedlachs, luisterde echt naar haar en had overduidelijk een oogje op haar. Dat laatste was mooi en handig, want dat zou haar heel wat moeite besparen. Na een frustrerende verliefdheid op de middelbare school had ze zich voorgenomen nooit meer achter een jongen aan te lopen. Als het van zijn kant geen onvoorwaardelijke liefde was, hoefde het voor haar niet. Nuchter als ze was, stelde ze aan haar eigen romantische gevoelens minder hoge eisen, die ook waren ingegeven door ervaring. Verliefdheid sleet en liefde ook, wist ze. De jongen voldeed dus, al had ze weinig op met zijn rare naam. Ze sprak hem dan ook opzettelijk op allerlei verschillende manieren uit: meestal in nep Duits. Hij vond het grappig. Alles wat ze deed of zei vond hij aangenaam, tot hij dat niet meer vond.

Na de kennismaking volgde het nader onderzoek. Sylvia was er vlug klaar mee. Ook na een paar weken bleek het een aardige jongen. Hij was attent en charmant en deed het goed in gezelschap. Dat was ook zoiets. Jongens hadden de neiging om zich in gezelschap te laten gelden. Hun meisje werd een aanhangsel. Otto deed dat niet. Vooral omdat hij geen vriendenclubje had, maar ook als er anderen bij waren, stond zij op nummer één en daar geneerde hij zich niet voor. Ze stelde hem voor aan haar ouders en die waren tevreden. Ze woonden trouwens in dezelfde stad en gingen elke ochtend met dezelfde trein en bus naar hun opleiding. Vanwege de kosten woonden ze beide thuis. Na twee maanden hadden ze nog niet gevreeën en dat overtuigde Sylvia ervan dat hij niet uit was op seks. Hij was serieus.

Dat was hij, want hij was vreselijk verliefd. Hij wilde graag vrijen en fantaseerde er voortdurend over, maar hij respecteerde haar terughoudendheid. Ze wilde dat het iets speciaal was en dat was voor hem een bevestiging dat hij speciaal was voor haar. Sylvia zag het knusse, warme gevoel dat zijn gezelschap bij haar opwekte als  verliefdheid. Dat gevoel was van aanvang aan mat, maar ze wist dat het toch zou gebeuren: afkoelen, bedoelde ze. Ze begreep dat een echte relatie een kabbelend vuurtje en geen bosbrand was. Smeulen duurt langer dan branden, dus ze nam er genoegen mee. Ze gunde Otto de extase van de eerste fase, terwijl ze zichzelf nestelde in de volgende fase, waar ze hem over een paar maanden, of jaren, zou ontmoeten. Het was goed zoals het was.

Otto’s eerste fase ging niet over. Het werd erger nadat ze de eerste keer hadden gevreeën. Sylvia was er bang voor geweest. Zelf vond ze het fijn, maar niet bijzonder. Toch zagen haar vriendinnen van de opleiding het meteen. Er was geen reden om er niet open over te zijn, want dat waren zij ook. Vertel er eens over, zeiden ze. Dat was lastig, want ze wilden vast niet horen wat ze hadden gedaan en wat ze ervan vond.

‘Fijn.’ 

En ze trok er een veelbetekenend gezicht bij, dat de meiden deed lachten.

‘Wat?!’

‘Je doet alsof het de honderdste keer was.’

‘Is het ook. Ik hou het niet bij.’

‘Ik bedoel met hem.’

Ze wist niets meer te zeggen en heel even geneerde ze zich. Voor haar was het goed geweest, maar ze wist dat er een gevoel ontbrak, al was het de teleurstelling na de daad. Het was precies verlopen zoals ze had verwacht en die verwachting was pas achteraf bij haar opgekomen. Voordat het gebeurde had ze er niet bij stilgestaan dat het kon gaan gebeuren. Haar ouders waren een weekend weg, haar zus was bij haar vriend en ze bedacht dat ze ’s avonds zelf kon beslissen wat er op de televisie kwam. Otto wilde uitgaan, maar zij vond het zonde om niet thuis te blijven.

‘Kom maar langs.’

‘Waar bedoel je?’

‘Bij mijn ouders, natuurlijk. Er is verder niemand thuis.’

Even later stond hij op de stoep. Halverwege de avond ging het geluid van de televisie uit en viel hij aan. Nou ja, hij begon te vrijen en ze ging erin mee. Ze vond het fijn. Er was geen spijt achteraf. Hij deed erg zijn best om haar te behagen en dat was een verademing na haar ervaringen met vriendjes van de middelbare school. Naderhand sliepen ze knus in haar bed. Ze stelde het bed van haar ouders voor, maar dat wilde Otto niet. ’s Morgens deden ze het onder de douche. Otto was in de zevende hemel: zij vond het gewoon fijn.

Hij wilde graag praten over hun relatie, want dan was uitgesproken waar ze  stonden. Zij vond het prima zo en hij maakte duidelijk dat hij met hart en ziel aan haar was verknocht aan. Dat dat een probleem zou worden, kwam niet bij haar op. Ze bedacht niets anders dan dat ze ervan kon profiteren. Ze hoefde zich niet uit te sloven om hem te behagen en te behouden 

Otto respecteerde haar gevoel, of eerder het gebrek aan diepte ervan. Wat kon hij anders terwijl hij haar verafgoodde zoals hij deed. Hij vond het wel jammer dat zij niet dezelfde weekmakende liefde voor hem voelde. Ze maakte het niet beter door meer uit te leggen.

‘Misschien ben je niet het type dat dat soort gevoelens opwekt.’ 

Of.

‘Wat moet een mens met al die hysterische gevoelens? Wees blij dat ik nuchter blijf. Daar heb je op de lange duur heel wat meer aan.’

Alles wat ze zei, hem aandeed of afnam, werd door Otto bedekt met de mantel der liefde. Ze vond dat gemakkelijk, hoewel ze hem nauwelijks iets aandeed. Die behoefte had ze niet. Ze wilde haar opleiding afmaken, een leuke baan vinden, een paar jaar sparen en dan samen een huis kopen. Niet te ver van haar ouders, want als er kinderen kwamen, was dat handig. Otto zei dat hij hetzelfde wilde. In de tussentijd wilde hij heel vaak vrijen en bewonderde hij haar bij elke kans die hij kreeg. Ze stompte er een beetje van af. Hij begreep het toen ze erover begon. Hij begreep alles en dat kwam omdat hij zich vanaf het begin verdiepte in hun relatie en in zijn geliefde, terwijl zij alles nam zoals het kwam. 

Omdat inmiddels wel duidelijk is hoe het zat, rest de vraag hoe het mis ging en wat ze eraan deden. 

Sylvia deed niets. Ze ergerde zich aan zijn vasthoudendheid, maar ze had niets anders verwacht. Dat was namelijk haar probleem. Ze had lucht nodig. Ze wilde een tijd lang afstand van hem nemen om erachter te komen wat ze eigenlijk wilde, want van zijn gloeiende liefde, aanbidding liever gezegd, had ze schellen voor haar ogen gekregen. Ze was niet de grote liefde die hij van haar maakte, gilde ze hem toe. Ze was boos omdat haar gevoel voor hem steeds in de schaduw stond van zijn gevoel voor haar. Ze bleef de minder toegewijde geliefde en dat zou altijd zo blijven. Hij zei niets terug, want alles wat hij kon zeggen, maakte het erger. Dat snapte hij. Tegelijk was hij verbijsterd, want wie wilde niet de ware liefde van een ander zijn. Sylvia, blijkbaar. 

Op die avond had ze ineens genoeg van zijn kleffe handen op haar lijf. 

‘Laat even, Otto.’

Ze zaten op de bank voor de televisie en haar ouders en zus waren niet thuis. Het was een situatie die ze al tientallen keren hadden meegemaakt. De televisie kon even boeien omdat ze lachten om dezelfde dingen. Op hetzelfde moment sloeg bij beiden de verveling toe. Wat dat betreft pasten ze goed bij elkaar. De praatprogramma waar ze graag naar keken, verzanden na twintig minuten in verveelprogramma’s. Sylvia begon te klikken en hij kon het aan haar overlaten, want wat haar niet boeide, boeide hem ook niet. Dat was niet uit een misplaats soort dienstbaarheid, wat ze eerst dacht, maar ze hadden echt dezelfde smaak. Na een paar minuten uitzichtloos geklik, was voor Otto het moment aangebroken om in actie te komen. Sylvia verwachtte het en ze vond het prima. Hij stoeide om de afstandbediening, zette het geluid uit, weerde haar gestoei af, duwde haar terug op de bank en begon te kussen. Het was allemaal heel vermakelijk en Sylvia wist dat ze na wat opwarming lekker zou klaarkomen, want hij vree fijn. Maar die avond had ze er geen zin in. Ze wist niet waarom. Er was niets wat haar dwarszat, niets waarover ze piekerde of wat zwaar op haar maag lag. Daar was ze hoe dan ook het type niet voor. 

Het was een doorsnee zaterdagavond. Otto stopte meteen toen ze een bedenkelijk gezicht trok en rechtop ging zitten.

‘Heb je geen zin?’

‘Even niet.’

Het was nog niet eerder voorgekomen, maar hij respecteerde het, hoewel het een slecht voorteken was. Hij dacht aan de hoofdpijnsmoes, die in slappe films de afnemende zin in seks van de vrouw aankondigde. Als het genot uit balans raakte, was het einde zoek. Zij werd dan voor altijd de weigeraar en hij de aandringer, tot ze er genoeg van had en in therapie ging of wilde scheiden. Maar het leven was geen slappe film en hij hoopte dat het eenmalig was. Hij bleef slapen en de vrijpartij ’s morgens was een verplicht nummer. Zij deed mee, maar hij had er geen lol in. Hij ging er vanuit dat ze ziek werd of ergens mee zat, dus begon hij er niet over. Om meteen een diepgravend gesprek te beginnen nadat ze een keer wat minder geïnspireerd hadden gevreeën, zou overdreven zijn. Ze hadden trouwens nooit diepgravende gesprekken, behalve die ene nacht nadat ze voor de eerste keer het bed hadden gedeeld. Ze waren de hele nacht wakker gebleven, hadden drie keer gevreeën en hadden uitgeslapen tot na de lunch. Die nacht was de bezegeling van hun relatie en daar hadden ze geen sentimentele gebaren voor nodig. Ze stonden beide met hun voeten stevig op de grond, ook Otto als het niet over zijn aanbidding van haar ging, en gewoon doen en niet zeuren hoorde daar bij.

Ook na een paar weken aansukkelen, kwam er geen diepgaand gesprek. In films is er altijd een dergelijk gesprek, want de tijd moet vol. Soms is het uitgelokt, soms ingegeven door de situatie. In het echte leven wordt vooral gezwegen. Wat voor Otto gold na de eerste teleurstellende vrijpartij, gold ook daarna. Morgen zou het beter gaan. Morgen kwam niet en hij had het er niet over. Inplaats daarvan verschenen er tekens. Soms zei Sylvia niet veel als ze bij elkaar waren. Ze had geen zin in gewone dingen, zoals winkelen of wandelen. Ze belde met vriendinnen als hij bij haar was. Hij mocht blijven slapen als haar ouders en zus weg waren, maar meer uit gewoonte dan uit lust. De vrijpartijen liepen meestal goed af, en dat was het geval als Sylvia klaarkwam, maar het initiatief kwam steeds van hem. In de bus en trein was alles hetzelfde. Ze was opgewekt en ze babbelden over van alles, tot ze in de hal van het opleidingsgebouw afkoelde en elkaar een kille afscheidskus gaven. Hij dacht nog de hele dag aan haar, maar vermoedde dat zij dat niet deed: nee, hij wist het zeker. Soms hadden ze op hetzelfde moment pauze en dan voegde hij zich bij haar vriendinnengroep, wat gelukkig een open groep was en niet zo’n eng meisjeskliekje als op de middelbare.

En toen braken de dagen aan dat ze niet meer reageerde op zijn berichtjes. Het stelde hem voor een dilemma. Aandringen of terugtrekken. Eerst deed hij het eerste, omdat het nog geen aandringen was. Hij hield het luchtig, omdat hij geen reden had om zich zorgen te maken. Hij belde, maar ze nam niet op. Hij stuurde berichtjes, maar ze antwoordde niet. Hij ging in gedachten terug naar hun laatste ogenblikken samen en besloot dat er niets was voorgevallen. Hij vroeg het haar in een berichtje. 

Daarna liet hij een dag niets van zich horen. Het laatste bericht zei dat ze wist hoe ze hem kon bereiken als ze dat wilde. Hij keek tientallen keren op zijn telefoon. ’s Avonds was hij in paniek. Het was vakantie, dus ze gingen niet naar hun opleiding, anders had hij haar daar kunnen opzoeken, want hij kende haar rooster. Hij voelde paniek, verdriet en angst. Hij stelde zich voor dat Sylvia hem had laten vallen en hij vond het vreselijk. Hij begreep ineens waarom mensen in films bang waren om een relatie aan te gaan. Ze waren bij voorbaat panisch voor het einde ervan. Hij had zich nooit slechter gevoeld: vooral heel eenzaam en waardeloos. Want Sylvia had hem niet alleen afgedankt: ze had ook een goede reden om dat zo wreed te doen. Die reden was dat ze erachter was gekomen dat hij niet deugde, dat hij geen snars waard was. 

Na een korte nacht krabbelde hij uit dat diepe gat. Hij stuurde haar een nuchter berichtje. Als ze wilde dat hij geen contact met haar had, dan was dat haar keuze, maar hij had recht op een verklaring, vond hij. Hij wilde met haar praten. Niet door de telefoon, maar van gezicht tot gezicht. Hij dacht aan het Engelse face to face, maar kon er niet op komen hoe dat in het Nederlands werd gezegd. Zijn berichtje leek rechtstreeks ontleent aan een slijmerige Amerikaanse film. Zelf begreep hij dat recht op iets niet, maar zo zeiden ze dat nu eenmaal. Hij had nergens recht op, want ze waren twee vrije mensen die gekozen hadden voor elkaar en dat bracht geen enkele verplichting en geen enkel recht met zich mee. Wat een onzin in die films, maar het bericht was verstuurd.

Na een uur kwam er een antwoord. Het recht op had gewerkt. Het werd geen restaurant of cafe en niet bij haar thuis. Ze zou hem in de hal van het station ontmoeten. Op die plek kon hij zich niet voorstellen dat ze hem om zijn hals zou vliegen en ze elkaar vonden in een heftige vrijpartij. De afgelopen dagen had het verlangen naar Sylvia zich vermengd met een obsederend verlangen naar seks met haar. Dat laatste was gaan overheersen en hij schaamde zich er niet voor, want seks was de lijflijke viering van liefde. Hij vond dat seks zonder liefde niets voorstelde en vond dat overspel niet zomaar iets was, maar het hoogste verraad aan de liefde. 

Misschien was het dat. Ze had per ongeluk met een andere jongen gevreeën en schaamde zich daar zo erg voor, dat ze hem niet onder ogen durfde te komen. Hij begon het steeds sterker te geloven. Hij bedacht wat hij er van vond. Hij was er kapot van, zou huilen als het lukte, stelde geen domme vragen, liet haar uitleggen en hoorde haar spijtbetuiging aan. Dan vergaf hij haar. Ze gingen naar haar huis, waar niemand was, en hadden geweldige seks. 

Het liep anders. Het was absurd, vond hij. Niet haar verschijning in de hal van het station, want die overweldigde hem. Ze zag eruit zoals alle jonge vrouwen van haar leeftijd maar omdat hij wist wat er werd bedekt door de spijkerbroek en het jasje, zag hij haar in haar volle vrouwelijke glorie. En dan die ogen. Hij had bloemen moeten kopen. Dat ze niet glimlachte, verontrustte hem. Hij was blij haar te zien, maar in zijn achterhoofd fluisterde een stemmetje dat het de laatste keer was. Hij legde het stemmetje het zwijgen op door te wensen dat ze zouden kussen en verder geen woord meer zouden wijden aan hun dagen zonder elkaar. Zij had hem gemist en hij had geen woorden voor zijn gemis van haar. Hij zou zeggen dat hij van haar hield, wat in films altijd een magische uitwerking had, alsof het niet iets was wat mensen ook zomaar tegen elkaar kunnen zeggen.

Het liep dus anders. Ze zei hoi. Ze raakte hem niet aan en hij haar daarom ook niet. Hij moest beginnen.

‘Ik heb je heel erg gemist.’

Ze zei niet dat zij hem had gemist. Hij stamelde verder, want hij moest iets. Ze stonden midden in de stationshal. Een marmeren vloer, langslopende mensen, voornamelijk jong, veel vrouwen, sommige gehaast, sommige met koffers op wieltjes. Lawaai.

‘Je verstikt me, Otto.’ 

Dat zei ze nadat hij klaar was met zijn onsamenhangend gebazel. Hij begreep het niet. Ze legde uit dat ze het heel lief vond dat hij van haar hield. Sylvia gebruikte de term achteloos. Geen toverkracht voor haar. Lief. Ze voelde zich vereerd. Er was niets mis met hem, maar een relatie bestond uit meer dan liefde. Hij begreep het al niet meer, maar ze ging verder. Het belangrijkste in een relatie was voor haar genoegen van elkaars gezelschap. 

‘Gewoon, samen op de bank zitten en televisie kijken. Samen winkelen. Samen eten.’

Ze deden het allemaal en het was fijn, dus wat ontbrak er, dacht hij. 

‘Dat doen we, maar het voelt niet goed.’

Ze stond voor hem alsof ze wilde doorlopen. Ze keek hem nauwelijks aan. Hij wilde zijn handen om haar middel leggen, haar tegen zich aan voelen, haar kussen, maar ze verwoestte hem.

‘Hoezo niet goed,’ zei hij.

‘Ik wil niet de hele dag aanbeden worden. Ik wil niet de hele dag jouw romantische liefde zijn. Ik wil gewoon gewoon.’

Hij hief zijn handen en schudde zijn hoofd, alsof hij afstand van haar nam, terwijl hij het tegendeel wilde. Er was geen evenwicht tussen hen, zei ze. Ze was niet degene die hij van haar maakte, ze was niet de perfecte vrouw, de volmaakte geliefde. Dat was ze niet en dat wilde ze ook niet zijn.

‘Begrijp je wel hoeveel druk dat op me legt?’

Nu klonk er verontwaardiging in haar stem. 

‘Ik weet dat je me niet kunt loslaten en dat besef verstikt me. Jij kunt me geen ruimte geven en daarom neem ik die voor je me helemaal de adem beneemt.’

Ze vond hem zielig, maar ook niet. Had ze het duidelijk uitgelegd, want op die uitleg had hij recht, zei ze. Kreeg hij tenminste iets. 

Sylvia was te nuchter voor een jongen als Otto. Wat bleef er over na de periode van verlammende verliefdheid? Een saaie jongen die niet veel zei en tegen wie ze niet veel te zeggen had. Ze had er voorproefjes van gehad na het vrijen. Ze puften uit op de bank van haar ouders en het enige dat hij wist te zeggen was hoeveel hij van haar hield. Fijn, maar wat dan nog? Ze graaide haar kleren bij elkaar, zette het geluid van de televisie aan en uit verveling gingen ze even later slapen. ’s Morgens weer seks, waarvan ze trouwens behoorlijk genoot, dat moest ze toegeven. Maar daarna saaiheid aan de ontbijttafel en ze was opgelucht als hij naar huis ging. Dan kon haar dag beginnen. 

Hij zou zijn leven voor haar geven, had hij eens gezegd, maar wat had ze daar aan? Alsof dat ooit nodig zou zijn. En was ze beter af als ze hem daarna kwijt was? Tot die tijd wilde ze een vriend met wie ze de dag gezellig kon doorbrengen. Wat minder hartverwarmende liefde was helemaal niet erg: het was in hun geval een verademing.

Uit: Wel...