Walter stond achter een leunstoel in zijn werkkamer. De schuifdeuren waren dicht, want hij wilde niet dat Rian hem hoorde. Hij had een brief in zijn hand die Rian aan zijn redacteur Harry Kalk had gestuurd en las stukken eruit voor aan zijn vriend Hugo. Harry wist niet wat hij met Rians epistel moest beginnen en had het doorgestuurd naar Walter. Hugo vond het een grove schending van het postgeheim en belangrijker, een mogelijke bron van huwelijksproblemen. Het was inderdaad achterbaks, vond Walter, en daar herkende je Harry weer in. Hugo vond het ook zielig voor Rian. Hij was alsof hij als buurman in haar vieze slipje keek.
‘Hoe dan ook, luister’, zei Walter. ‘“En als u soms twijfelt aan zijn geestelijke vermogens, ik doe dat niet. U moet niet vergeten dat we hier te doen hebben met een schrijver en wel een schrijver die soms de neiging heeft te verdwalen in zijn eigen verbeelding. Of dat in het onderhavige verhaal ook is gebeurd, laat ik in het midden, maar ik kan u verzekeren dat hij in het echte leven met beide voeten op de grond staat. Het verhaal dat hij heeft geschreven is te wrang, dat wil ik als u aandringt toegeven, en het eenzijdige gezichtspunt gaat op den duur een beetje vervelen - ik heb dat mijn man ook gezegd, maar men moet de artistieke vrijheid van een kunstenaar eerbiedigen, ook al is zijn oordeelsvermogen daarmee niet in evenwicht - maar daar staat veel tegenover. De uitwerking van het hoofdpersonage is weer eens en zoals we van hem gewend zijn, adembenemend, hoewel je de protagonist in het echte leven liever niet zou kennen.”’
‘Protagonist?’ zei Hugo.
‘Hoofdrolspeler. Komt uit het Grieks.’
Walter las verder.
‘“De verhaallijn is tegelijk simpel en ingewikkeld genoeg om te boeien. Als je halverwege de draad even kwijtraakt, is dat een opzettelijk effect, om de vervreemding van het personage beter te kunnen aanvoelen. De bijfiguren zijn afwisselend hartverwarmend of walgelijk, maar hier geldt weer; met opzet. Een schrijver laat op het canvas van een boek niets aan het toeval over. Dat heeft mijn man mij herhaaldelijk verzekerd. De taal is even weerbarstig als het echte leven, zegt hij, maar met genoeg vaardigheid en kracht wilt die taal buigen voor de wil van de meester; het andere nooit. Ik bedoel dat taal zich laat kneden en dat het echte leven dat met jou doet. Het echte leven kneedt jou. Vandaar dat wij allemaal deeg zijn, behalve mijn man en andere schrijvers. En daarom horen wij ontzag voor ze te hebben. Dat heb ik dan ook, omdat ik zondermeer onderscheid kan maken tussen mijn man als man en als schrijver. De man stuur ik bij wijze van spreken naar het dorp om melk te halen, van de schrijver kus ik de grond waarop hij loopt, eveneens bij wijze van spreken.” Ik heb haar ooit verteld dat Richard Strauss door zijn Paulientje weggerukt werd van zijn werktafel om boodschappen te doen. Vandaar dat melk halen in het dorp.’
Hugo gebaarde dat hij verder moest lezen.
‘“Niettemin zult u begrijpen dat getrouwd zijn met een dergelijke dubbele persoonlijkheid voor moeilijkheden en misverstanden zorgt, zodat ik soms de grond kus waarop de man heeft gelopen, terwijl ik de schrijver om melk heb gestuurd. Het is niet zo dat hij voor iedere hoedanigheid een ander gezicht heeft. Het speelt zich allemaal af in zijn hoofd, waarvan Milton zegt dat het een wereld op zichzelf is, die zelf uitmaakt of het een hemel of een hel is.”’
‘Tjee!’ zei Hugo.
‘“Waar ik mijn man als schrijver het meest om bewonder, is dat hij maar een paar woorden nodig heeft om een omgeving te schetsen, waarin je als lezer als in een draaikolk wordt gezogen. Vaak zeg ik tegen hem dat hij van zijn kracht zijn handelsmerk moet maken, maar boeken met alleen omgeving zijn te saai, vindt hij. Ik betwijfel dat, zeker als ze door een kundig schrijver als hij worden geschreven. Maar wat doe je eraan? In de negentiende eeuw zou je een Constable of Turner zijn geweest, zeg ik vaak tegen hem, en het lijkt erop dat de vergelijking hem goed doet. Of wat denk je van Casper David Friedrich, zegt hij dan, die zou ik graag zijn geweest. Friedrich is de romantische landschapschilder, die net als Moses God zag, en daarom zijn figuren vaak op de rug gezien afbeeldt, voor het geval u dit niet wist. Zoals die wandelaar uitkijkt over de bewolkte dalen, dat is de sfeer die ik in mijn boeken wil weergeven, zegt Walter. Alleen als het op zijn plaats is, vind ik, maar zo ziet u maar weer, ook een gevierd kunstenaar heeft zijn idolen.”’
‘Waar haalt ze het vandaan?’ zei Hugo.
‘Niet uit mijn manuscript’, zei Walter. ‘Ik herken niets en ze heeft het niet eens aangeraakt. Voor zover ik weet.’
‘Voor zover je weet’ zei Hugo.
Walter ging zitten.
‘Laten we het houden op Rians artistieke verbeelding’, zei Walter, ‘en die wil je toch niets in de weg leggen?’
‘Is er meer?’
‘Het houdt niet op. Ze denkt dat Harry me niet kent. We kenden hem al toen de kinderen klein waren, maar voor de gelegenheid is Rian dat vergeten. Volstrekt vervreemdend dat ze hem met u aanspreekt. Het is Harry, in godsnaam. Maar goed, ik ga verder. “Als u uit de teneur van zijn werk opmaakt dat mijn man een wrange persoon is, die is aangetrokken tot de bittere kant van het leven, dan hebt u het mis. Hij is zoals iedereen. Hij heeft zijn nare kanten, maar daar staan een boel fijne eigenschappen tegenover. Zo helpt hij uit zichzelf in het huishouden en voor een schrijver die de hele dag thuis zit en dus vlug is afgeleid door huishoudelijk werk, dat, zoals uw vrouw u misschien kan vertellen, nooit klaar is, is dat een hele opgave. Als u moest kiezen tussen stofzuigen en zweten en zwoegen op een weerbarstige passage, terwijl er nog tweehonderd bladzijde onbeschreven liggen te wachten, dan wist u het wel. Ook kunt u menen dat hij de hele dag met zijn hoofd in de wolken loopt en nors en onaanspreekbaar is, omdat hij op inspiratie wacht, zoals dat heet. Weer vergist u zich. Mijn man gaat 's morgens aan zijn bureau zitten en tegen de middag is hij klaar voor die dag. Soms zijn er dan wel vijf bladzijde af. Daar kijkt u van op, hè. We lunchen samen en 's middags leest hij, wat hij als schrijver nodig heeft als een kapitein de zee. Als het weer meezit, werkt hij een beetje in de tuin en hij gaat mee boodschappen doen en niet alleen voor melk. 's Avonds waagt hij zich aan het zwaardere leeswerk en dan hebben we lange gesprekken, die de diepgang van zijn boeken nogal eens overtreffen.” Ik kijk iedere avond televisie en ik doe al het huishouden. Rian is degene die nooit een poot uitsteekt.’
‘Schrijven is liegen’, zei Hugo. ‘Dat heeft ze van je opgestoken.’
‘En in de tuin kom ik alleen omdat dat niet anders kan als je het huis uitgaat. “Ik wil u waarschuwen voor de gebruikelijk vergissing, waartegen schijnbaar geen kruid is gewassen. Verwar de schrijver niet met zijn geschrift. Mijn man is geen razende gek die vrouwen kwaad doet, maar een liefhebbende echtgenoot. Hij is geen soldaat, die vecht en vloekt en anderen het leven zuur maakt. Die dingen verzint hij, zoals ik als klein meisje prinsessen verzon.”’
‘Het zakt in’, zei Hugo. ‘Rian weet natuurlijk best dat ze in de schrijver naar de aard van de personages moet zoeken. Als ze flink doorwroet, vindt ze in jou die razende gek terug. Of denkt ze dat dat te ingewikkeld is voor die redacteur?’
‘Ze wilt het verdoezelen. Deze brief is een wasbeurt. Door het absurde te weerleggen, weerlegt ze tegelijk het voor de hand liggende. De brief heeft een doel en dat is het beeld dat Harry van mij heeft veranderen. Harry ziet mij na het lezen van het manuscript als een gevaarlijke gek - denkt Rian - en daar wilt ze iets aan doen. Ze heeft het beste met me voor.’
‘Ze is lief.’
Gras gaat over de schrijver Walter Goossens, die worstelt met zijn werk en zijn genegenheid voor zijn vrouw Rian. De vijf kinderen van Walter en Rian zijn inmiddels het huis uit en kijken door de zorgzaamheid van vooral hun vader terug op een warme jeugd.
Walter en Rian blijven in een kille verstandhouding achter in hun grote huis. Rian doet de tuin, Walter probeert te schrijven, ondanks Rians onverschilligheid voor zijn werk en zijn eigen twijfels over de waarde ervan.
Walter maakt zich zorgen over de richting waarin zijn schrijfwerk gaat. Zijn teksten beginnen wrang en ‘kwaadaardig’ te worden. Rian krijgt er lucht van en voor het eerst bemoeit ze zich met het werk van haar man. Ze schrijft zijn uitgever een brief waarin ze hem vraagt om het nieuwe werk niet uit te geven.
Na Walters onverwachte dood, die Rian erg aangrijpt, komen de kinderen naar huis om haar bij te staan. Ze missen hun vader en helpen elkaar en hun moeder bij het verwerken van zijn dood. Ze praten over hem en denken na over wie hij was en wat hij voor hen betekende. Guus, de jongste zoon, buigt zich over Walters onuitgegeven werk. Op zijn advies leest Rian fragmenten van het boosaardige, laatste werk van haar overleden man.
Roman, 102.000 woorden, 2004, 2014, 2024
© Dion Delahaye
diondelahaye@gmail.com