‘Het gaat om muziek’, zei ze tegen haar vader, ‘en niet om wat jij je allemaal in je hoofd haalt. Daar gaat muziek juist over. Het gaat om samen iets maken dat zo mooi is dat je het platvloerse vergeet, want daar denk je al vaak genoeg aan.’
‘Dus toen jullie honger hadden en ik de straat op ging om iets bij elkaar te scharrelen, had je net zo goed je viool kunnen pakken. Even een deuntje en alles is goed. Als je ziek bent, laat ik de dokter niet komen maar de stadstrompetter!’
‘Bestond die nog maar’, zei haar moeder.
‘Wil je dan mee om mij in de gaten te houden?’
‘Spaar me. Urenlang naar vier van die jankende katten luisteren.’
‘Waar zeur je dan over?’
‘Ik zeur over de gedachte aan jou met drie vreemde kerels de hele middag in een appartement.’
‘Je hebt Eugene gezien. Hij is heel fatsoenlijk.’
‘Dat zegt niets. Ook fatsoenlijke lui kunnen smeerlappen zijn. Dat hebben we in de oorlog wel gemerkt.’
Anne’s moeder keek haar vader boos aan en hij bond in. Het was bezorgdheid, moest ze maar denken, maar die bezorgdheid en wat hij zich voorstelde waar hij zich zorgen om moest maken, had de boel bijna bedorven. Anne dacht best vaak aan seks, maar niet in verband met muziek. Ze had alleen mannelijke leraren gehad, ook op school trouwens, maar zich voorstellen dat onder hun grauwe kleren een warm lichaam schuilging, had ze nog nooit gedaan. Lichamen hoorden bij jongens op straat of bij jongens op de dansavonden op zaterdag. Soms bij jongens in de kerk, want daar verveelde ze zich zo dat haar gedachten op de loop gingen. Voor muziek gingen die spoken van wellust op de loop. Als het al spoken waren, want volgens Claire was seks heel wat lekkerder dan muziek: hoe dan ook was het heel wat echter. Maar Claire was dan ook zo onmuzikaal als wat.
Met haar vaders knorrige instemming ging Anne naar de repetitie, haar viool in haar kist die ze onder haar arm klemde. Haar vader had kromgelegen om het instrument voor haar te kopen. Ze was in staat om terug te lopen en hem dat onder zijn neus te wrijven. Hij had die viool gekocht en haar lessen betaald. Dat betekende dat hij volledig achter haar muzikale loopbaan stond. Van honger lijden naar spelen op een Guarneri, en dat voordat ze achttien was. Het was dan wel niet de beste Guarneri, geen Guiseppe Antonio. Wel een Pietro en dat was toch maar een levensechte Guarneri. Als de lui die ze op straat tegenkwam beseften hoeveel maaltijden en maanden huur ze in haar kist had, trokken ze die uit haar handen.
Spelen met het kwartet was een geweldige kans en daar moest haar vader blij om zijn. Hij was trots, gaf hij schamper toe, maar ook bezorgd. Niet zo bezorgd dat hij met haar meeliep naar Eugenes appartement, al was het maar om de vioolkist te dragen. De kist kon vallen of uit haar handen worden gerukt. Dat liep niet zo'n vaart, zei hij. Wat moest een dief met een viool? Erop spelen? Ook haar moeder kreeg hem niet zo ver om mee te lopen.
Het was een hele eer dat ze door Eugene Favre was gevraagd. Haar leraar meneer Cucciare had hem op haar gewezen. Eugene had stiekem geluisterd toen ze zomaar wat deed en het vreselijk klonk, maar hij herkende talent. Dat zei hij tegen haar toen ze kennismaakten. Eugene was heel aardig. Ze mocht hem meteen bij zijn voornaam noemen.
‘Vroeger waren talenten geldstukken, tegenwoordig is het een knap smoeltje’, zei haar vader.
‘Dus je wilt zeggen dat ze niet goed is.’
Haar moeder sabelde hem meteen neer.
‘Anne heeft talent en ze is inderdaad knap. Dat is meer dan voor de meeste musici is weggelegd. Ze heeft het van nature. Ze heeft er haar ziel niet voor verkocht, dus ben er maar blij mee.’
En die andere kerels, vroeg haar vader. Dat waren de violist Pierre Dran en Louis Dudziak, die de viola speelde. Ze kende ze niet persoonlijk, maar het waren spelers van naam. Volgens Eugene, die zelf nog geen dertig was, waren het oude kerels, die een hoop ervaring hadden. In de oorlog waren de violist en de cellist van het kwartet omgekomen. Ze dacht dat het joden waren die waren weggevoerd, maar durfde het niet te vragen. Eugene speelde nu cello en als zij dat plaatsje naast hem kreeg, was dat meer dan waarop ze op haar leeftijd mocht hopen.
‘En hoe heet dat kwartet?’
‘Het van Gogh kwartet.’
‘Was die niet die dove schilder?’
Haar vader lachte. Hij was de enige.
‘Nee, ik weet het weer. De dove schreef de deuntjes. Hij was die kleurenblinde schilder die zijn oor afsneed. Vast omdat hij dat kwartet hoorde spelen.’
‘Mama!’
Anne was even een meisje van vijf. Haar moeder kon het niet helpen dat ze plezier had om vaders onzinpraat. Anne voelde zich in de steek gelaten.
‘Je bent vast te goed voor ze’, zei hij als troost.
Na de oorlog proberen jonge Fransen een leven op te bouwen.
Korte verhalen, 2004-2024
32.000 woorden
© Dion Delahaye
diondelahaye@gmail.com