Kim keek hem vies aan, want ze wilde niets missen van de vijfhonderd tekenfilmbeeldjes per hartslag. Hij ging met de krant naar de keuken en wachtte op Els. Of zou hij Evelien bellen en dan worden betrapt, zodat zijn avond en de komende zes maanden werden verpest door een kortstondig pleziertje? Hij kookte en aan tafel kwam eindelijk Kims antwoord. Van hun lerares Nederlands mochten ze Piet Jacobs pas lezen als ze een hoop andere boeken achter de kiezen hadden.
‘Als we er rijp voor zijn, maar ze bedoelt net zo belegen als zij. Ik vond er niet veel aan.’
‘Je hebt hem dus gelezen?’
‘Denk je echt dat zij ons dat kan voorschrijven? En als ze zegt dat iets niet geschikt is, is het na de pauze uit de bibliotheek verdwenen, want misschien is het wel vies. Verboden vruchten, weet je wel. Bij die Jacobs deed ze het met opzet, want hij is helemaal niet vies en ik zou niet weten waarom we hem niet mogen lezen, want hij is oersaai.’
‘Waar ging het over?’
‘Dat ga ik onthouden als het oersaai is? Misschien dat je oersaaie dingen onthoudt als je niets anders hebt om te onthouden, misschien doen arme mensen in Afrika dat, maar ik ben niet achterlijk.’
‘Zij wel?’
‘Nogal. Ik bedoel, ze lopen met hun piemel in een tuinslang. Hebben we bij aardrijkskunde op een video gezien.’
Els lachte. Op school was ze heel wat gewend, maar Wim had liever niet dat Kim grof was. Els vond dat Wim niet moest zeuren, want wie zette echte mensen in de zeik voor de ogen van duizenden? Dat was pas grof.
‘En weet je iets van die man?’
‘Hij doet hem 's avonds af om er zijn koffie mee te roeren.’
‘De tuinslang’, zei Els voor de duidelijkheid.
‘Ik bedoel Jacob.’
‘Hij is de Nederlandse J.D. Salinger.’
‘En verder?’
‘Ik heb geen benul wie J.D. Salinger is’, zei Kim.
‘Waar is de leerplicht in hemelsnaam goed voor?’
Ook Els had nog nooit van Salinger gehoord, maar ook niet van Jacobs. Je zet een voet in het basisonderwijs en er gaat de rest van je leven geen boek voor boven de twaalf meer open. Kim wist nog te vertellen dat Jacobs zich sinds zijn eerste boek schuilhield. Daarvoor vast ook, maar toen vond iedereen het best. Niemand kende hem, ook niet in de schrijverskringen in Amsterdam. Ze wisten niet eens in welke stad hij woonde, of hij was getrouwd en kinderen had, hoe oud hij was en of hij wel een man was. Misschien was hij een bekende schrijver onder schuilnaam, maar dat was niet waarschijnlijk, want zijn werk was beter dan dat van alle bekende schrijvers. Er waren foto’s van hem, maar die leken niet op elkaar, dus dat zei genoeg. Maar waarom die belangstelling, vroeg Kim.
’Ik wil hem in Zeg Iets!’
‘Dan neem je toch zomaar iemand. Die Jacobs zal echt niet zeggen dat je de boel voor de gek houdt en als hij het wel doet, heb je hem alsnog. Trouwens, wie zegt dat hij het is als hij zegt dat hij het is? Je kunt net zo goed zelf beweren dat je Jacobs bent. Zijn eigen schuld. En als hij zich eindelijk bekend maakt, gelooft geen mens hem. Trouwens, hij merkt niet eens dat een andere zich voor hem uitgeeft, want zo'n man kijkt echt geen televisie.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Hij is een zonderling en die doen geen doorsnee dingen.’
En dat was eigenlijk ook zo. Wie een boek uitgaf, deed een stap buiten de deur, hij maakte een gebaar naar het publiek, en het was raar en zelfs onbegrijpelijk om meteen een stap terug te zetten, vooral omdat een boek geen gezichtsloos ding was, zoals waspoeder, waarop de fabrikant trouwens wel trots zijn naam zette. De volgende stap van een dergelijke zonderling was dat hij de mensen verbood zijn boek te lezen, want stel je voor dat je hem daardoor een beetje leerde kennen.
Waar was uitgeven dan goed voor, vroeg je je af? En daarbij was een boek schrijven nou ook weer niet zo bijzonder, vond Wim. Het gaf je niet het recht om je aan te stellen. Hij was er zelf ooit aan begonnen, maar had het te druk, en dan schoot het uitdrukken van je meest innige persoonlijkheid er weleens bij in.
‘Kees Wouterse vindt schrijvers dichters die maar doorzeuren en dichters zijn ziekelijke mietjes.’
‘En Kees weet er alles van.’
‘Kees is een enorme eikel, maar wel nuttig, want zijn mening is de onderkant van het verhaal, de nooduitgang als je er geen pap meer van kunt maken. Voor hem is een feministe een vrouw die haar benen niet scheert en toe is aan een beurt en een vent die in het onderwijs werkt, is een pedofiel.’
‘Ik wil zulke praat niet aan tafel, Wim.’
‘Kim is oud genoeg. Ik wed dat het er op school heel wat erger aan toe gaat.’
‘Je schijt op de plee en niet op de eettafel, pap.’
‘Zie je.’
Na het eten moest Kim hoognodig televisie kijken en Els schriftjes nakijken, dus zoals elke dag deed Wim de afwas.
Na een huwelijk van twintig jaar gaat televisiepresentator Wim de Wit voor het eerst vreemd. Hij raakt ervan in de war. Zijn wekelijkse vrijpartij met de jonge kleuterjuf scheept hem op met een onweerstaanbare seksuele drang. Intussen probeert hij zijn huwelijksbedrog te verbergen voor zijn afstandelijke vrouw Els en gaat hij op zoek naar een gast voor zijn programma; een onvindbare schrijver, die nooit eerder door de mangel van de publiciteit is geperst.
Het boek loopt af zoals het begon. Wim hangt weer elke avond met zijn jongste dochter Kim voor de televisie en na het overwinnen van zijn schuldgevoel hervat hij zijn wekelijkse bezoekjes aan de gemakkelijke Evelien.
Ja en Nee is een met vlagen hilarisch boek. De titel geeft de voortdurende twijfels van Wim over van alles en nog wat weer, maar ook zijn vrouw Els is minder doortastend dan ze zou willen zijn.
Roman, 79.000, 14 hoofdstukken
2003
© Dion Delahaye
diondelahaye@gmail.com